‏ Hebrews 12:18-24

Jagen naar vrede en heiliging

Hb 12:12. Het woord “daarom” waarmee dit gedeelte begint, geeft de verbinding met het voorgaande aan. Daarmee zegt de schrijver dat je moed kunt vatten omdat de tucht tot jouw nut is en een prachtig doel dient. Je handen, knieën en voeten kunnen weer sterk worden om de geloofsweg te vervolgen naar het prachtige einddoel (Js 35:3). Mochten je handen slap neerhangen, ontmoedigd door zoveel tegenspraak en tegenstand, dan weet je nu dat God de oefeningen van je geloof gebruikt om je handen weer aan het werk te zetten voor Hem.

Door lichamelijke oefening krijg je sterkere spieren. Door geestelijke oefening krijg je meer geestelijke weerstand. In plaats van verlamde knieën krijg je er sterke knieën door. Sterke knieën kun je buigen om te bidden en oprichten om te lopen.

Hb 12:13. Als je verlamde knieën hebt, kunnen je voeten geen “rechte paden” maken. Je voeten zullen niet stevig neergezet kunnen worden in een rechte koers naar het doel. Het is voor je eigen wandel nodig dat je recht en met vaste stap op het doel afgaat (Sp 4:26).

Jouw vaste wandel is ook nodig voor anderen die kreupel zijn. Wie kreupel is, kan niet standvastig wandelen. Zo iemand struikelt eerder. Als je dan ook nog eens wat hulpeloos heen en weer slingert, kun je het kreupele geen houvast bieden. Integendeel, jouw wankelmoedigheid heeft tot gevolg dat het kreupele helemaal ontwricht en krachteloos wordt. Als je een recht pad volgt, ben je daarin tot een ondersteunende hulp voor hen die het alleen niet redden. Als er goede voorbeelden zijn, die een rechte koers volgen, zullen de kreupelen niet nog verder achteropraken, maar met nieuwe moed verdergaan.

Er is niet alleen sprake van kracht, maar ook van genezing. Alleen in het pad dat God voor ons heeft, worden kracht en (geestelijke) gezondheid gevonden. We moeten daar wandelen waar Hij bij ons kan zijn.

Hb 12:14. In de geestelijke wedloop hebben we elkaar nodig. Enerzijds moet je persoonlijk lopen alsof jij de enige bent die de prijs kunt winnen (1Ko 9:24). Anderzijds loop je samen met anderen die naar diezelfde prijs jagen. Dat zijn niet je concurrenten die je vóór moet blijven, maar de medestrijders met wie je samen de eindstreep wilt halen. Wat je inzet betreft, moet je lopen alsof je alleen bent, wat het doel betreft moet je beseffen dat je met anderen daarheen onderweg bent. Je bent van hen afhankelijk en zij van jou. We hebben elkaar nodig. We moeten oog hebben voor elkaar en voor het hele gezelschap van christenen met wie we onderweg zijn.

Als je daar oog voor hebt, zie je dat niet iedereen in hetzelfde tempo loopt en ook dat niet iedereen dezelfde koers volgt. Als we dat vergeten, is het gevaar groot dat er verwijdering komt, dat wil zeggen dat er onderling geestelijke afstand ontstaat. Dat gevaar kan worden bezworen door te jagen “naar de vrede met allen” (Ps 34:15b). De hardlopers zullen iets afremmen om de achterblijvers aan te moedigen en zo nodig te ondersteunen. Zo wordt het geheel bij elkaar gehouden.

Je kunt dus je verbondenheid met je medegelovigen laten zien door te jagen naar vrede met hen. Maar er is nog iets waarnaar je moet jagen en dat is naar “heiliging”. Bij jagen naar vrede ben je gericht op anderen, bij jagen naar heiliging ben je gericht op God. Het een gaat om je verhouding tot anderen, het ander om je verhouding tot God. Heiliging is actief. Het betekent dat je je helemaal aan God toewijdt en je daarom afzondert van alles wat in strijd is met God. Als je dingen in je leven laat bestaan die in strijd zijn met Gods heiligheid, staan ze jouw heiliging in de weg. Heiligheid ziet op de natuur van God (Hb 12:10), heiliging is de toewijding tot de dienst aan God op een wijze die bij Hem past.

Hb 12:15. De omgang met elkaar komt in nog iets anders tot uiting en wel in het op elkaar toezien “dat niet aan iemand de genade van God ontbreekt”. ‘Toezien’ heeft iets van de herder in zich, het heeft te maken met opzieners die ‘toezicht’ houden (1Pt 5:2). Het bewustzijn van de genade van God is onontbeerlijk om de weg van het geloof te blijven gaan. Als iemand daar los van raakt, als die genade hem niet meer voor de aandacht staat, gebeurt het omgekeerde van het jagen. Zo iemand zal afhaken, de wedloop opgeven en niet verder optrekken met het christelijk gezelschap. ‘Ontbreken’ heeft de betekenis van achterblijven (Hb 4:1), achteropraken, de aansluiting missen, om uiteindelijk bij de aankomst van het peloton te ontbreken.

Het gaat erom dat je om je heen kijkt om te zien of iedereen nog wel meekomt door in verbinding te blijven met de genade van God. Wie van de Hebreeën zo onder de indruk raakt van de tegenstand dat hij daardoor de genade van God uit het oog verliest, zal achteropraken. Hij loopt dan grote kans terug te vallen in het Jodendom. Als jij of iemand anders de verbinding met de genade van God mist, is de kans groot dat je terugkeert naar de wereld. Door met elkaar over die genade te spreken en elkaar erop te wijzen bemoedigen we elkaar dat de genade van God in de grootste nood het meest aanwezig is.

Als iemand losraakt van de genade van God, daar geen oog meer voor heeft omdat hij zich een speelbal voelt van de moeiten en die alleen ziet, zal er een wortel van bitterheid ontstaan (Dt 29:18b). Een wortel heeft de eigenschap te groeien. Als deze wortel niet radicaal wordt weggenomen door weer oog te krijgen voor de genade van God, zal die een verderfelijke invloed uitoefenen. Uit zo’n wortel komen onrust en verontreiniging voort die steeds verder om zich heen grijpen. Velen zullen erdoor worden aangetast. Verder voert een wortel van bitterheid niet alleen van God weg, maar voert ook immorele praktijken naar binnen.

Hb 12:16. De volgende stap in dit proces is dan ook hoererij. Lichamelijke hoererij is een ongeoorloofde en verwerpelijke seksuele verbinding van een man en een vrouw buiten het huwelijk. Daarover komt Gods oordeel (Hb 13:4). In geestelijk opzicht is hoererij de omgang van de gelovige met de wereld op een manier die God buitenspel zet (Jk 4:4).

Dat op hoererij de “ongoddelijke … Ezau” volgt, is niet verwonderlijk. Het ongoddelijke van Ezau bestaat hieruit dat hij de zegeningen van God voor de toekomst minacht en de voorkeur geeft aan een kortstondige vleselijke genieting. De toekomst interesseert hem niet. Hij wil hier-en-nu genieten. Daarvoor geeft hij zijn eerstgeboorterecht en de daarbij behorende voorrechten prijs. Het voorbeeld van Ezau moet een afschrikwekkende uitwerking hebben op de lezers van de brief.

Hb 12:17. De schrijver brengt de lezers in herinnering hoe het met Ezau is afgelopen. Dit voorbeeld zegt: Wie nu de zegen voor de toekomst verwerpt ten gunste van een onmiddellijk genot, zal later tevergeefs naar de zegen zoeken, hoeveel tranen er ook aan te pas komen. De Hebreeën worden erdoor gewaarschuwd om niet af te vallen van de levende God. Wie van de levende God afvalt, zal eenmaal inzien welke zegeningen hij heeft opgegeven en zal onder tranen alles weer goed willen maken. Maar dan is het voor eeuwig te laat.

Ezau had geen berouw. Hij zocht ook geen berouw, maar de zegen. Ieder die met berouw over zijn zonden tot God gaat, zal zeker vergeving ontvangen. Ezau huilde echter niet omdat hij er berouw van had dat hij zijn geboorterecht verkocht had, maar omdat hij de bijbehorende zegeningen kwijt was. Hij huilde niet omdat hij een zondaar was, maar omdat hij een verliezer was. Zulke tranen zullen er in de hel zijn.

Hb 12:18-20. Na dit ernstige woord over de gevolgen van het losraken van de genade van God gaat de schrijver weer bemoedigen. Om zijn bemoediging te illustreren gebruikt hij het beeld van twee bergen. Een berg is een symbool van macht. De ene berg, Sinaï, staat voor de macht van de wet en stelt het oude verbond voor. De andere berg, Sion, staat voor de macht van de genade en stelt het nieuwe verbond voor.

De Hebreeën zijn niet genaderd tot de berg Sinaï, zoals destijds Israël (Dt 4:11). Aan die berg waren verschrikking, angstaanjagende weersverschijnselen en doodsdreiging verbonden. Het ongelovige Israël, waar de Hebreeën uit zijn weggetrokken, is daar in de geest gebleven en verblijft daar nog steeds. Maar de Hebreeën hoeven niet bang te zijn voor de woorden van God. Zij mogen onbevreesd naderen om met God te spreken. Onder het nieuwe verbond is er geen angst om een bodem te betreden waardoor ze zullen sterven.

Hb 12:21. Onder het oude verbond kwam zelfs Mozes van het tafereel onder de indruk en raakte vol vrees en beven. De vrees van zowel Mozes als het volk werd ingegeven door het feit dat een rechtvaardig God, Die Zijn heilige eisen aan het volk bekendmaakte, met toorn en oordeel tot het volk zou komen indien het die eisen vertrapte. Dit is ook inderdaad gebeurd, toen het volk het gouden kalf maakte en vereerde.

Lees nog eens Hebreeën 12:12-21.

Verwerking: Hoe kun jij jagen naar en toezien op de genoemde dingen?

Genaderd tot betere dingen

Hb 12:22. Het woord “maar” geeft aan dat wat nu volgt een contrast vormt met het voorgaande. Aan de Hebreeën is voorgehouden dat ze niet zijn genaderd tot de berg Sinaï met de daarbij behorende verschrikkingen. Nu wordt hun getoond waartoe ze wél genaderd zijn. Dit ‘naderen’ geeft een sfeer aan waarin we binnengaan. Terwijl de sfeer bij de Sinaï gekenmerkt wordt door vrees en beven, is de sfeer bij de “berg Sion” er een van genade en vrede, van uitnodigende liefde, waarbij elke vrees afwezig is (1Jh 4:18). Wie eenmaal in die sfeer is binnengegaan en de betekenis ervan heeft ervaren, komt geen moment meer in de verleiding om terug te keren naar het Jodendom, het oude bestel, dat van de dreigende Sinaï.

In het vrederijk is de letterlijke berg Sion de plaats van Gods rust en de zetel van de koninklijke macht van de Messias. De Hebreeën zijn nu al tot die berg genaderd. Dat betekent dat het hier niet gaat om de aardse berg, maar dat het gaat om waar deze berg het symbool van is, namelijk van de genade en de hemel. De berg Sion vertegenwoordigt het nieuwe verbond met alle aspecten ervan: het nieuwe koningschap, het nieuwe priesterschap, de nieuwe eredienst, de nieuwe woonplaats, de nieuwe rustplaats.

Het nieuwe priesterschap is verbonden met Zadok (2Sm 8:17; Ez 40:46), een priester uit de lijn van Eleazar, de derde zoon van Aäron. Dit wijst op het priesterschap van de opgestane Christus. Het getal drie – hij is de derde zoon – wijst op de derde dag, de dag van de opstanding. Het nieuwe koningschap is ook verbonden met Christus, de grote Zoon van David, de koning naar Gods hart (Ps 132:11-14). Christus is de ware Koning-Priester (Zc 6:13). Hij is het ware centrum van alle zegen, zowel in het vrederijk straks als nu al in de geest voor allen die op weg zijn naar die heerlijke toestand.

De schrijver stelt na de berg Sion nog meer indrukwekkende zaken voor te midden waarvan de gelovige Hebreeën zijn gekomen. Er moet wel geloof zijn om ze te zien. Als het geloof ze ziet, zullen ze een grote bemoediging betekenen voor de weg die nog moet worden afgelegd. Hij houdt de Hebreeën voor dat ze ook genaderd zijn tot, dat wil zeggen gebracht zijn binnen de sfeer van, “[de] stad van [de] levende God”, dat is “[het] hemelse Jeruzalem”. Ze hebben het aardse Jeruzalem de rug toegekeerd, maar zijn in het geloof in het hemelse Jeruzalem binnengegaan.

Abraham en andere oudtestamentische gelovigen hebben die stad van verre gezien en het heeft hen bemoedigd (Hb 11:10; 16). Het voorrecht van de Hebreeën gaat daar bovenuit, want zij zijn er al toe genaderd. Zij kennen de sfeer ervan en genieten het voorrecht van de tegenwoordigheid van de levende God. Die stad is het centrum van de regering over de aarde die nu nog niet openlijk wordt uitgeoefend, maar straks werkelijkheid zal zijn. In die stad heeft de dood geen ingang, wat wel in het aardse Jeruzalem en ook in het vrederijk het geval zal zijn.

De Hebreeën zijn nog lichamelijk op aarde. Maar als ze in de geest de stad naderen, ontdekken ze dat er in het hemelse Jeruzalem bewoners zijn. Daar bevinden zich in de eerste plaats “tienduizenden van engelen, [de] algemene vergadering”. Als je je voorstelt dat je van buiten naar binnen komt, zie je eerst de engelen. Zij vormen de buitenste kring van bewoners van de stad, als het ware om hen te beschermen. Dat past ook bij de taak die ze hebben ten opzichte van de gelovigen op aarde aan wie zij ten dienste zijn gegeven (Hb 1:14).

Hb 12:23. De nadere omschrijving, “[de] algemene vergadering”, heeft de betekenis van een feestelijke vergadering. Bij de wetgeving bij de Sinaï hebben de engelen ook een rol gespeeld (Hd 7:53). Door hun bemiddeling is de wet gegeven. Zoals je gezien hebt, ging daarvan niet direct iets feestelijks uit (Hb 12:18-21). Maar in de sfeer van genade verheugen engelen zich (vgl. Lk 2:13-14).

Na de buitenste kring wordt onze blik getrokken naar een binnenste kring. We zien te midden van de menigte engelen het volk van God, hier genoemd “[de] gemeente van de eerstgeborenen, die in [de] hemelen staan opgeschreven”. Zij, die geen plaats hebben op aarde, zijn daar thuis. Op aarde zijn hun namen niet in tel. Ze zijn geschrapt uit wereldlijke en kerkelijke registers, maar dat deert hen niet. Veel belangrijker is dat hun namen staan opgeschreven in de hemel. Dat betekent dat ze onuitwisbaar zijn en dat ze bekend zijn bij God, dat ze door Hem gekend zijn (Lk 10:20; Fp 4:3; Op 3:5; Op 21:27).

Het woord “gemeente” komt in deze brief alleen hier voor. Het heeft de zin van familie van God. De nadere omschrijving “eerstgeborenen” wijst op hun zoonschap en erfgenaamschap. Dit houdt verband met het feit dat zij broeders van Christus genoemd worden (Hb 2:11). Als eerstgeborenen hebben de Hebreeën recht op de eeuwige erfenis, ze zijn mede-erfgenamen van Christus, dé Eerstgeborene (Hb 1:6).

Vervolgens zien we daar “God, [de] Rechter van allen”. Alle hemelbewoners zijn daar op grond van het recht van God. Ze hebben op aarde veel onrecht geleden, maar ze hebben erop vertrouwd dat de Rechter van de hele aarde recht zal doen (Gn 18:25). Ook de Heer Jezus heeft alles “overgegeven aan Hem Die rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:23). Zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zullen verzadigd worden omdat God Rechter is (Mt 5:6).

De “geesten van [de] tot volmaaktheid gekomen rechtvaardigen” zijn de eersten die dat ervaren. Dit zijn de ontslapen, oudtestamentische gelovigen die nu een geestelijk bestaan kennen en straks, in de opstanding, tot de volmaaktheid zullen komen. Zij hebben de loop van het geloof beëindigd en wachten nog slechts op de heerlijkheid. Maar ze hebben nu al hun rustplaats en deel in de hemel.

Hb 12:24. Dan zien we “Jezus, [de] Middelaar van een nieuw verbond”. Dit nieuwe verbond zal worden opgericht met Israël, maar de geestelijke zegeningen van het nieuwe verbond worden nu al genoten door allen die tot Gods volk behoren. Wat zou het toekomstige aardrijk, zowel in de hemel als op de aarde, waard zijn zonder Hem? Hij is Middelaar tussen de heilige God en de zondige mens.

Hij heeft de weg gebaand voor de uitvoering van het nieuwe verbond en wel door Zijn bloed. Daardoor is vergeving het deel van ieder die tot het nieuwe verbond behoort en is ook de zegen van het vrederijk gegarandeerd. Het eerste bloed dat vergoten werd, is het bloed van de rechtvaardige Abel (Mt 23:35). Dat bloed kon echter niet dienen tot een herstel van de verloren gegane zegeningen. Integendeel, er ging een roep om wraak vanuit (Gn 4:10).

Het bloed van Christus daarentegen is bloed dat een betere taal spreekt, de taal van vergeving, omdat het offerbloed is. Het is prachtig dat de beschrijving van alle heerlijke dingen waartoe de gelovigen onder het nieuwe verbond zijn genaderd, besluit met wat de basis ervan vormt: het bloed van Christus. Daarmee is tevens de eeuwige duur van het nieuwe verbond vastgelegd.

Hb 12:25. Na deze heerlijkheden, die in verband staan met het nieuwe bestel, te hebben voorgesteld volgen nu weer enkele concluderende vermaningen. God heeft gesproken (Hb 1:1) en spreekt nog steeds, evenals het bloed. Wat een dwaasheid zou het zijn die God af te wijzen. Het was al een dwaasheid om God af te wijzen toen Hij op aarde sprak. Hij heeft Zijn aanwijzingen gegeven in de wet en hun de weg ten leven en tot de zegen voorgesteld. Maar de mens heeft niet willen luisteren.

Sinds de Heilige Geest is gekomen, spreekt God uit de hemel. Hem afwijzen wil zeggen de genade afwijzen. Dit verwijt Stéfanus het ongelovige volk, waarop het volk in grote woede ontsteekt en hem stenigt (Hd 7:51-59). Hiermee hebben zij Gods laatste aanbod van genade afgewezen en hun eigen verwerping bezegeld.

Hb 12:26. Gods spreken door het geven van de wet waarmee het oude verbond werd ingeluid, ging gepaard met een wankelende aarde (Ex 19:18). Ook de vestiging van het nieuwe verbond zal gepaard gaan met een wankelende aarde, maar daarbij zal ook het wankelen van de hemel worden gevoegd. Zo is het aangekondigd door God aan het einde van het Oude Testament (Hg 2:7). De introductie van het vrederijk zal worden voorafgegaan door vreselijke aardbevingen tijdens de grote verdrukking (Op 6:12), en bij de wederkomst van Christus zullen er tekenen aan de hemel zijn (Mt 24:29).

Hb 12:27. Dat zal uitmonden in een “verandering van de wankelbare”, gemaakte, tijdelijke “dingen”. Het oude wordt verwijderd en er komt iets nieuws voor in de plaats, dat onwankelbaar is. Het Jodendom behoort tot het oude bestel en zal dan ook verdwijnen. De gemeente behoort bij het nieuwe bestel en zal daarom blijven. Zo blijft alles wat God heeft gezegd (1Pt 1:25), evenals ieder blijft die Zijn Woord heeft aangenomen (1Jh 2:17).

Hb 12:28. Het onwankelbare koninkrijk dat de Zoon zal oprichten, zal Hij uit Gods hand ontvangen (Dn 7:13; Ps 2:8) en wij ontvangen het van Hem en met Hem (Lk 12:32; Lk 22:29). Dit koninkrijk blijft tot in eeuwigheid (Op 22:5) en wij krijgen het uit pure genade.

Die genade moeten we vasthouden, want anders glijden we af. Tegelijk geeft genade een duidelijk motief om God te dienen. Het is daarvoor de juiste gezindheid. Daarin vindt Hij Zijn welbehagen. De gelovige zal Hem dienen “met eerbied en ontzag”, want Hij is een ontzagwekkend en heilig God. Dit is niet bedoeld om je angst in te boezemen, maar je met het juiste respect te vervullen.

Hb 12:29. Mensen die dit respect missen, moeten zich goed realiseren dat God “een verterend vuur” is. Het vuur verteert alles wat niet in overeenstemming met God is. Voor ieder die dreigt af te haken en terug te keren naar een vormendienst, is dit een ernstig woord.

Lees nog eens Hebreeën 12:22-29.

Verwerking: Ga nog eens na waartoe je allemaal genaderd bent, dat is waar je bij hoort, en dank de Heer voor dat gezelschap en die onveranderlijke waarheden.

Copyright information for DutKingComments