‏ Hosea 1:1

Inleiding

Vooraf

De zogenaamde ‘kleine profeten’, waarvan Hosea de eerste is, behoren voor de meeste bijbellezers niet tot de favoriete boeken van de Bijbel. Ook voor mij hebben ze lange tijd de plaats gehad die ze in het Oude Testament in de Bijbel hebben: achteraan. Dat ze achteraan staan, heeft niets te maken met de belangrijkheid ten opzichte van bijbelboeken die ervoor staan. Ze hebben hun plaats achteraan gekregen omdat ze daar geschiedkundig thuishoren. Ze hebben namelijk hoofdzakelijk betrekking op de laatste gebeurtenissen die zich in en rondom Israël hebben afgespeeld voordat het doek voor dat volk viel en de tijd daarna.

Dat ze bij mijn bestudering van de Bijbel achteraan zijn gekomen, heeft te maken met het feit dat ik niet zo goed wist hoe ik ze moest lezen en welk nut ik ervan kon hebben. Toen mij gevraagd werd lezingen over Hosea te houden, hoefde ik niet lang na te denken. Het gaf mij namelijk de gelegenheid dit bijbelboek weg te halen van de plaats achteraan en het voorop in mijn bestudering van de Heilige Schrift te plaatsen.

Wat ik heb mogen ontdekken over Hosea en door de lezingen heb mogen delen, heb ik in dit commentaar uitgewerkt om het met de lezer te kunnen delen. Ik hoop en bid dat de lezer bij het bestuderen van dit bijbelboek net zoveel zegen ontvangt als ik. Moge de uitwerking ervan zichtbaar worden in onze levens onder de krachtige werking van Gods Geest tot eer van de Heer Jezus.

Ger de Koning

Middelburg, oktober 2001 – herdruk november 2019; herzien oktober 2020

De kleine profeten

De twaalf bijbelboeken die wel genoemd worden ‘de kleine profeten’, zijn misschien wel de minst gelezen bijbelboeken en daardoor ook het minst bekend bij de christenen. Maar ook deze ‘kleine profeten’ behoren tot de geïnspireerde Schriften, waarvan we lezen: “Alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk ten volle toegerust” (2Tm 3:16-17). Voor de profeten, en dus ook voor de ‘kleine profeten’, geldt daarbij nog speciaal het woord: “Weet dit eerst, dat geen profetie van [de] Schrift een eigen uitlegging heeft” (2Pt 1:20). Dit betekent dat we alle profeten en alle bijbelboeken nodig hebben om Schrift met Schrift te kunnen vergelijken.

Ze worden ‘de kleine profeten’ genoemd vanwege de korte inhoud van hun geschriften in vergelijking met profeten als Jesaja en Jeremia. Die profeten kunnen we ‘grote profeten’ noemen, omdat hun boeken veel omvangrijker zijn. Maar voor het gezag waarmee hun woorden bekleed zijn, maakt het geen enkel verschil. Zowel voor wat we van Jesaja en Jeremia als voor wat we van Hosea, Joël, Amos, Obadja en de acht volgende ‘kleine’ profeten in de Bijbel hebben, geldt dat de inhoud is bekleed met hetzelfde Goddelijke gezag. Daarom is het goed en noodzakelijk dat christenen ook luisteren naar de boodschap van deze twaalf ‘kleine profeten’, die door sommigen ook wel als één geheel worden gezien en dan aangeduid worden als ‘Het Twaalf Profeten boek’.

Waarom de twaalf kleine profeten zijn gerangschikt zoals we ze in de Bijbel hebben, is niet duidelijk. Ze zijn niet chronologisch gerangschikt. Wel kunnen we een globale indeling maken naar de perioden waarin ze hebben geprofeteerd. De profeten Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha en Nahum profeteren in de tijd van het Assyrische wereldrijk. Habakuk en Zefanja profeteren in de tijd van de opkomst van Babel als wereldmacht. De derde periode is die van na de Babylonische ballingschap. In die tijd profeteren de profeten Haggaï, Zacharia en Maleachi.

Hosea heeft een actuele boodschap

Wat God door die twaalf profeten tot Zijn aardse volk te zeggen heeft, spreekt nog dezelfde duidelijke taal voor Gods hemelse volk in deze tijd. De vraag is echter of wij nog wel oren hebben naar wat God te zeggen heeft. We zullen zien hoe actueel de boodschap van Hosea voor de christen van vandaag is. De christen is iedereen die zegt een christen te zijn, ieder die zichzelf rekent tot Gods volk. Zoals Hosea zich heel direct richt tot het aardse volk van God, mogen wij naar Hosea luisteren in geestelijk afgeleide zin. We zullen het antwoord vinden op de vraag: Wat is zijn boodschap voor Gods volk in deze tijd?

De persoon Hosea

Voordat we gaan luisteren naar “het woord van de HEERE dat gekomen is tot Hosea” (Hs 1:1), is het goed eerst enkele dingen op te merken over de persoon Hosea, over Hosea als profeet en over de situatie waarin Israël zich tijdens zijn prediking bevindt. Tegen die achtergrond zullen veel van zijn uitspraken duidelijker voor ons worden.

De naam Hosea betekent ‘verlosser’, ‘bevrijder’. In die naam komt direct al tot uiting wat Gods bedoeling met de prediking van deze profeet is. Hij wil Zijn volk bevrijden van de macht van de zonde. Zijn naam herinnert aan de naam ‘Jezus’. Jozef krijgt te horen dat hij de Zoon, Die Maria zal baren, de naam “Jezus” moet geven, met als verklaring: “Want Hij zal Zijn volk behouden van hun zonden” (Mt 1:21). Met dat doel is de Heer Jezus naar de aarde gekomen. Als God iemand zendt, tot de mens in het algemeen of tot Zijn volk in het bijzonder, doet Hij dat altijd met het oog op het welzijn van die mens en van Zijn volk.

Wat we ook nog van Hosea weten, is dat hij “de zoon van Beëri” (Hs 1:1) is. De naam Beëri betekent ‘mijn bron’. Zegt dat niet iets over de bron waarmee Hosea in verbinding staat? Hij put de kracht voor zijn dienst niet uit eigen vermogen, maar uit God. God is zijn bron, uit Hem betrekt hij wat hij nodig heeft om te doen wat hem wordt opgedragen. Trouwens, met minder zou hij zijn dienst nooit hebben kunnen verrichten. Verder is over de persoon Hosea niet veel bekend.

Een profeet wijst op de zonde

Van een profeet is ook niet zozeer belangrijk wie hij is, maar wat de boodschap is die hij brengt. Zijn persoon moet als het ware achter zijn boodschap schuilgaan. Profeten zijn over het algemeen niet zo geliefd bij het volk. Dat komt omdat ze meestal op het toneel verschijnen als er bij Gods volk iets niet in orde is. Daar spreken ze het volk dan op aan. Helaas blijkt dat het volk als geheel niet openstaat voor de stem en het hart van God, vertolkt door de profeten.

God, Die wil dat het volk zijn zonde belijdt en naar Hem terugkeert, wordt afgewezen. Dat is duidelijk te zien aan het lot dat veel profeten hebben ondergaan. De Heer Jezus zegt in Zijn weeklacht over Jeruzalem: “Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenverzamelen, zoals een hen haar kuikens bijeenverzamelt onder haar vleugels, en u hebt niet gewild” (Mt 23:37).

Het volk is blind voor het feit dat God in Zijn liefde profeten tot hen zendt. Hij doet dat, omdat een leven in de zonde, met de rug naar God toe, nooit gelukkig maakt. Als er schuld ligt bij het volk van God door afgoderij en andere zonden, spreken profeten namens God tot het hart en het geweten van het volk. Ze waarschuwen voor het oordeel dat God moet laten komen.

Daarom wordt een profeet vaak gezien als een rustverstoorder, iemand die ergernis oproept, een pessimist. Zo noemt Achab de profeet Elia iemand “die Israël in het ongeluk stort” (1Kn 18:17). Achab heeft door zijn goddeloze gedrag Gods oordeel over Israël afgeroepen en daarvan geeft hij Elia de schuld. Wij hebben ook wel eens de neiging om de schuld van onheil dat ons treft af te wentelen op anderen, het meest op degene die ons op ons zondige gedrag wijst.

Een profeet wijst ook op zegen

Maar profeten spreken niet alleen over oordeel. Het oordeel is meestal voor de massa van het volk die weigert zich te bekeren. Profeten spreken ook over zegen voor iedere enkeling die naar het Woord van God luistert. Die belofte van zegen is een bemoediging voor iedereen die te midden van een ontrouwe massa trouw wil blijven aan God en wil leven naar Zijn wil die Hij bekendmaakt in Zijn Woord.

Er is een verschil tussen een profeet als Hosea en profeten als Elia en Elisa. Van Elia en Elisa staat geen boek in de Bijbel, maar van Hosea wel. De prediking van Elia en Elisa heeft betrekking op de situatie van hun tijd en zij kondigen met het oog daarop oordeel en zegen aan. Hun profetieën hebben geen vervulling in de verre toekomst. Zij hebben niet geprofeteerd met het oog op een herstel van Israël in verbinding met de komst van de Messias. Dat is juist wel het geval bij de profeten van wie we een boek in de Bijbel hebben.

De ‘schrijvende’ profeten wijzen altijd vooruit naar de persoon van Christus en de vestiging van Zijn rijk. Dit rijk, wel genoemd het duizendjarig vrederijk, is nog steeds toekomstig. We zullen bij Hosea meerdere verwijzingen naar die tijd en dat rijk vinden.

De tijd waarin Hosea leeft

De tijd waarin Hosea leeft, is niet een tijd van armoede en hongersnood, maar een tijd van grote voorspoed en welvaart. Dat maakt zijn prediking niet gemakkelijker. Ga maar eens over oordeel prediken als het de mensen voor de wind gaat. Als ze bovendien naar de kerk gaan, zullen ze extra in hun gevoelens bevestigd worden dat ze toch wel heel trouwe mensen zijn. Ze redeneren: ‘Als we slecht en zondig zouden leven, zouden we het vast niet zo goed hebben.’

In de tijd dat Hosea profeteert, wijst niets erop dat het oordeel voor de deur staat. Jerobeam II – ter onderscheiding van Jerobeam I, de eerste koning van het tienstammenrijk na de scheuring van Israël in twee en tien stammen (1Kn 12:20) – regeert van 793-753 v.Chr. God heeft Jerobeam aan de macht gebracht omdat Hij medelijden heeft met de ellende waarin het volk in zijn tijd verkeert (2Kn 14:25-27).

Voordat Jerobeam koning wordt, is de toestand in Israël kritiek. Het volk wordt ten tijde van zijn grootvader Joahaz door de Syriërs aan de rand van de afgrond gebracht (2Kn 13:7). Er is maar een schijntje over van de vroegere macht en heerlijkheid van Israël. Onder Joas, de vader van Jerobeam, krabbelt Israël weer wat overeind (2Kn 13:25). Onder Jerobeam zet dit herstel door en hij brengt het land tot grote bloei.

Tijden van welvaart

Tijdens die bloeitijd – je zou kunnen spreken van een gouden eeuw – predikt Hosea. Jerobeam is dan aan het tweede deel van zijn regering bezig. De mensen genieten in die tijd van al de gemakken en het plezier die welvaart met zich meebrengt, zonder dat ze daarvoor zelf hebben hoeven te strijden. Zij weten alleen uit de verhalen dat er ooit strijd is geleverd, dat er nederlagen zijn geleden en dat Israël verdrukt is geweest. Wat zij aan welvaart en voorspoed genieten, is hun in de schoot geworpen.

Het is een bekend gegeven dat voorspoed maar zelden leidt tot een gedrag dat God behaagt. Eerder ontstaat de neiging om God te vergeten, vooral als men zich voor die voorspoed niet heeft hoeven inspannen. Dit verschijnsel is wel genoemd ‘de ziekte van het derde geslacht’. Die ‘ziekte’ ontstaat zo: de eerste generatie verwerft, de tweede generatie erft, de derde generatie verderft.

De eerste generatie heeft zich voor het verkrijgen van welvaart ingespannen. De tweede generatie heeft die welvaart zonder veel inspanning geërfd. Die welvaart wordt nog wel gewaardeerd, omdat die generatie de moeite herkent die het heeft gekost en is er (meestal) dankbaar voor. De derde generatie heeft echter geen enkele binding met het verwerven van de welvaart en het betekent ook niets voor haar, ze waardeert niet wat ze bezit.

Zegeningen krijgen of ervoor strijden

Letterlijk is dit toe te passen op de tijd waarin wij leven. Ik schrijf dit aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Mijn ouders hebben de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) meegemaakt. Na de oorlog hebben ze zich moeten inzetten voor de wederopbouw van Nederland. Dat heeft veel inspanning gekost. Ik heb hun verhalen over verdrukking en armoede gehoord, maar er geen deel aan gehad. Ik ben net na de oorlog geboren en opgegroeid in de tijd dat er weer voldoende te koop is en dat de middelen om te kopen ook aanwezig zijn. Toch was het eerst nog uitkijken geblazen. Je kon niet alles kopen wat je wenste.

Onze kinderen echter, geboren in de jaren ’70 en later, zijn opgegroeid in weelde en welvaart. Ze worden steeds meer omgeven door luxe en dingen die het leven leuk en gemakkelijk maken. Het wordt hun in de schoot geworpen. Maar ziet de wereld er nu beter uit? Zijn de jongeren van vandaag gelukkiger? Is er een vragen naar God? Steeds meer jongeren lopen vast in een maatschappij die alleen maar aandacht voor hen heeft voor zover ze zich aan deze jonge mensen kan verrijken.

Wat op maatschappelijk terrein geldt, is ook van toepassing op geestelijk gebied. Er zijn christenen die zich rijk voelen in hun kennis van geestelijke zegeningen. Ze hebben veel gehoord over de Heer Jezus, er wordt thuis uit de Bijbel gelezen, ze bezoeken samenkomsten waar over Hem wordt gesproken. Toch heeft dit alles geen uitwerking in hun leven. Integendeel, het lijkt erop dat hun kennis van die geestelijke zegeningen hen nonchalant en onverschillig maakt. Ze weten immers hoe alles zit? Maar van een echte omgang met God en een leven waaruit dankbaarheid tegenover God blijkt, is geen sprake.

Alle uiterlijke voorspoed ten spijt legt God door Hosea de werkelijke toestand van Zijn aardse volk bloot. Hij wil door deze profeet ook de werkelijke toestand van Zijn ‘geestelijk’ volk, de gemeente, blootleggen.

Duur van de prediking

Zoals al is opgemerkt, is de taak van Hosea niet gemakkelijk. Hij heeft het tij duidelijk tegen. Samen met Amos en Micha heeft hij het volledige verval van Israël, de tien stammen, aan de kaak gesteld en het oordeel over het gehele volk aangekondigd. Amos is door God als profeet tot de tien stammen gestuurd tijdens het eerste deel van de regering van Jerobeam II. Hij is de voorloper van Hosea. Maar naar Amos heeft men niet geluisterd. Nu is het de beurt van Hosea.

Het feit dat de prediking van Amos nauwelijks resultaat heeft opgeleverd, maakt de taak van Hosea er ook niet gemakkelijker op. Toch gaat hij er moedig mee aan de slag en profeteert tegen het kwaad van zijn dagen. Door Hosea zendt God een van de laatste waarschuwingen aan Zijn volk. Daarom gaat Hosea zo indringend in op de ernst van de zonde van het volk en kondigt hij het oordeel aan dat zeker zal komen als ze niet luisteren. Als het volk aan zijn oproep geen gehoor geeft, zal het met hen als natie gedaan zijn.

De periode van het optreden van Hosea beslaat meer dan vijftig jaar. Al die tijd is hij getuige van de opstand van Israël tegen God. Hij heeft zijn volk lief en daarom breekt hun toestand zijn hart. Uit de lange tijd die Hosea profeteert, zien we hoe lankmoedig God is. Hij geeft in Hosea Zijn volk een laatste kans om alsnog tot Hem terug te keren. Mogelijk heeft Hosea zelfs de wegvoering van de tien stammen onder de regering van Israëls laatste koning, zijn naamgenoot Hosea, nog meegemaakt. Die wegvoering vindt plaats in het jaar 722 v.Chr. Hij is tot op het laatst bezig geweest het volk te waarschuwen.

Hoe Hosea predikt

In de veertien hoofdstukken die zijn bijbelboek telt, vermaant Hosea het volk en waarschuwt en bestraft hij het, omdat het van de HEERE is afgeweken. Hij spreekt tot het volk in voorbeelden en krachtige taal. Hij doet dat niet vanuit de hoogte, maar als iemand die bij dat volk hoort. Zijn uitspraken raken hemzelf, ze gaan door hem heen als een zwaard. Vandaar de smart van zijn hart die telkens door zijn profetie heen te horen is, vooral in Hosea 4-10.

Zijn stijl is buitengewoon krachtig en vol plotselinge overgangen. Hij gaat zomaar van bedreigingen over op beloften, van een kort woord van zegen op een toneel van bloedvergieten, van genoten gunstbewijzen in het verleden op toekomstige barensweeën die plotseling over Efraïm zullen komen. Hij spreekt zo, omdat het oordeel voor de deur staat.

Hij heeft haast om alles te zeggen wat kan bijdragen aan een inkeer van het volk. Hij wijzigt soms zo snel en abrupt van onderwerp, dat we in die gevallen beter kunnen spreken van uitspraken dan van toespraken. Naast het oordeel laat hij echter ook steeds weer zien hoe God ten slotte in genade met het volk zal handelen en een keer zal brengen in hun lot.

Het gebied waar Hosea profeteert

Het gebied waar Hosea predikt, is het tienstammenrijk. Het lijkt erop dat hijzelf ook tot het tienstammenrijk behoort, omdat hij spreekt over “onze koning” (Hs 7:5), waarmee hij aangeeft een te zijn met het volk dat hij aanspreekt. Hosea spreekt tot Israël en Efraïm. Efraïm is de voornaamste stam van het tienstammenrijk. Hij speelt de hoofdrol in de ontrouw van het volk. Incidenteel spreekt Hosea ook over Juda (Hs 4:15; Hs 5:5), maar nauwelijks tot Juda. Hosea spreekt Israël (of Efraïm) aan. De namen Israël en Efraïm worden samen bijna tachtig keer genoemd, die van Juda slechts vijftien keer.

De indeling van het boek

De indeling van het boek is vrij eenvoudig. Er zijn drie delen:

1. Hosea 1-3. Hierin vinden we hoe Israël zich gedraagt en wat God daarom met dit volk moet doen. We vinden er ook de raadsbesluiten van God ten opzichte van Israël en Zijn wegen met hen, hoe Hij Zijn plan met hen zal vervullen, ondanks de houding van het volk. Elk van deze hoofdstukken eindigt dan ook met de zegen die God uiteindelijk voor het volk heeft.

2. Hosea 4-13. Daarin staan de vermaningen die de profeet in de Naam van de HEERE tot het volk uitspreekt.

3. Hosea 14. Hier horen we de oproep van de profeet tot het volk om zich te bekeren en hoe het volk daaraan zal gehoorzamen. Deze bekering zal in de laatste dagen, dat is in de eindtijd, plaatsvinden. Het resultaat van de bekering wordt beschreven.

Wat het boek Hosea met ons moet doen

Voordat we gaan luisteren naar “het woord van de HEERE dat gekomen is tot Hosea” (Hs 1:1) nog één opmerking. Het is mogelijk om het volle nut te ontvangen van wat God ons door de dienst van Hosea te zeggen heeft. Dat gebeurt vooral als we bij het bestuderen van dit bijbelboek gegrepen worden door de hevige angst en de heftige gevoelens die het hart van deze man Gods vervullen vanwege

1. de liefde tot zijn volk en

2. de smart waarvan hij weet dat die God wordt aangedaan door hun ontrouw.

Als het Woord van God zo door ons heen kan gaan en bezit van ons kan nemen, gaan we delen in Gods gevoelens ten aanzien van de dingen om ons heen in de wereld in het algemeen en wat zich afspeelt in de christenheid in het bijzonder. Die houding geeft de Heilige Geest volop gelegenheid Zijn vormend werk in ons te doen. De uitwerking ervan zal gezien worden in ons leven, tot zegen voor onze omgeving en bovenal tot blijdschap en eer van God.

Inleiding

Hosea krijgt van God de opdracht te trouwen met een vrouw die hem ontrouw zal worden. Daardoor leert hij Gods gevoelens kennen ten aanzien van Israël, dat Hem ontrouw geworden is. God kan Israël niet langer als Zijn volk erkennen. In de namen die Hosea zijn kinderen moet geven, komt dit tot uiting:

1. “Jizreël” (Hs 1:4) betekent ‘God verstrooit’,

2. “Lo-Ruchama” (Hs 1:6) betekent ‘niet ontfermen’ en

3. “Lo-Ammi” (Hs 1:9) betekent ‘niet Mijn volk’.

Toch heeft het volk niet voorgoed afgedaan. Vanaf Hs 1:10 laat God merken dat Hij Zijn voornemens met het volk in genade zal vervullen, een genade waarin ook de volken zullen delen.

Hosea 1 is als volgt in te delen:

1. Inleiding (Hs 1:1).

2. Het volk verlaat God en wordt daarvoor geoordeeld (Hs 1:2-5).

3. God verbreekt de betrekkingen met Zijn volk en houdt op Zich over hen te ontfermen (Hs 1:6-9).

4. Israël én de volken buiten Israël krijgen deel aan de zegeningen van het nieuwe verbond (Hs 1:10).

5. God hervat Zijn betrekkingen met Israël en Christus wordt als Hoofd erkend (Hs 1:11).

6. Een overblijfsel tekent zich af (Hs 1:12).

Het woord van de HEERE tot Hosea

De profeet brengt niet zijn eigen woord, maar dat van de HEERE. Er staat niet ‘de woorden (meervoud) van de HEERE’, maar “het woord van de HEERE”. Dit geeft aan dat al de woorden van God een innerlijke eenheid vormen. Elk afzonderlijk woord in “het woord van de HEERE” vormt met alle andere gesproken woorden een volmaakt geheel.

De tijd waarin dit woord tot Hosea komt, wordt hoofdzakelijk aangeduid naar de koningen van Juda. Van het tienstammenrijk, waar hij toch profeteert, noemt hij slechts Jerobeam, terwijl hij na Jerobeam nog zes koningen heeft meegemaakt. Algemeen wordt aangenomen dat hij met het noemen van de koningen van Juda erkent dat, naar Gods verkiezing, de koningen van het geslacht van David recht hebben op de troon van Israël. God heeft David beloofd dat zijn nageslacht voortdurend zal regeren (2Sm 7:12-13). De koningen van Israël, het tienstammenrijk, zijn geen nageslacht van David en kunnen op deze belofte dan ook geen aanspraak maken.

Van het tienstammenrijk noemt Hosea alleen Jerobeam omdat hij de laatste koning van Israël is door wie God handelt en hulp verschaft tegenover de vijand. Hij wordt door de HEERE gebruikt om Zijn volk te verlossen (2Kn 14:27). Na Jerobeam is er slechts wanorde, doodslag en anarchie (Hs 8:4). Daarom vermeldt Hosea geen van de zes opvolgers van Jerobeam, dat zijn Zacharia, Sallum, Menahem, Pekahia, Pekah en Hosea. Het is alsof hij zich ervoor schaamt. Hij zou hun door het noemen van hun namen ook te veel eer aandoen.

Jerobeam is de derde generatie na Jehu, over wie het in Hs 1:4 gaat. Aan Jehu is beloofd dat hij tot in de vierde generatie iemand op de troon zal hebben. De vierde zal Jerobeams zoon Zacharia zijn. Jerobeam heeft lang geregeerd, eenenveertig jaar (2Kn 14:23). Zijn zoon Zacharia heeft maar heel kort geregeerd, slechts zes maanden (2Kn 15:8). Na de korte regering van Zacharia volgt de ene koning de andere in snel tempo op, vaak door moord. Door de lange regering van Jerobeam laat God zien dat Hij geduld heeft met het huis van Jehu.

Tijdens de dienst van de profeet Hosea worden vier koningen vermoord. Deze tijd wordt gekenmerkt door grote politieke instabiliteit. Ook zijn er diverse politieke partijen. De ene partij zoekt haar heil bij het noordelijke buurland Assyrië, de andere partij maakt zich sterk voor een bondgenootschap met het zuidelijk gelegen Egypte. Maar waar zijn de mensen die hun vertrouwen op God stellen?

Vandaag wordt in de christenheid ook meer verwacht van het als kerken samen op weg gaan, van overeenkomsten en verdragen, alles naar het model van de gangbare wereldlijke politiek, dan van een terugkeer naar de Heer en Zijn Woord. En hoe staat het met het vertrouwen op God in het persoonlijke leven van de christen? Is het niet vaak zo, dat we meer steunen op de verzekeringen die we hebben afgesloten, de sociale voorzieningen die we als verworven rechten beschouwen, invloedrijke mensen die een goed woordje voor ons kunnen doen, dan dat we vertrouwen op God? Laten we onszelf maar eens kritisch onder de loep nemen. Wanneer we dan ontdekken dat we inderdaad meer op andere mensen en zaken vertrouwen dan op God, moeten we dat als zonde voor God erkennen en kunnen we een nieuwe start maken.

Dat in Hs 1:1 Juda en Israël als afzonderlijke rijken worden genoemd, herinnert aan de trieste scheuring die zich binnen Gods volk heeft voltrokken. Door de ontrouw van Salomo heeft God dit oordeel moeten brengen (1Kn 11:11; 1Kn 12:16-19).

De grote verdeeldheid in de christenheid is ook het gevolg van de ontrouw van de christenen. Heel vroeg al in de geschiedenis van de christelijke kerk zijn christenen in groepen uiteengevallen. De hoofdoorzaak daarvan ligt wel in het ontstaan van een speciale klasse gelovigen die het Woord van God kan uitleggen aan de ‘gewone’ gelovigen. Hierdoor heeft die speciale klasse een heersende positie in de gemeente gekregen. Het verschil tussen ‘geestelijken’ en ‘leken’ was geboren.

Het kon niet uitblijven of ook onder hen die de heersende klasse, de geestelijkheid, vormden, traden verschillen op. Hierdoor viel het geheel uiteen in groepen. Paulus wijst de Korinthiërs op dit kwaad als hij het denken in termen van verschillende groepen kwalificeert als ‘menselijk denken en handelen’ (1Ko 1:11-12; 1Ko 3:4). De resultaten van de verdeeldheid zien we in de christenheid om ons heen.

God houdt de weg open om naar Zijn gedachten als Zijn volk te leven. Overal waar verootmoediging over de toestand te midden van Gods volk wordt gevonden en waar men gaat vragen naar Zijn wil, zal Hij die weg tonen. Zijn Woord is nog even waar en waard om gehoorzaamd te worden als ten tijde van Hosea. Wie zich daardoor laat gezeggen, zal in praktijk mogen brengen, ook al gebeurt dat in grote zwakheid, wat God met de gemeente op aarde heeft bedoeld.

God wil Hosea gebruiken, ook vandaag nog, om christenen wakker te schudden, opdat ze opnieuw en alleen hun vertrouwen zullen stellen op God en Zijn Woord. Paulus heeft de dagen waarin wij leven haarscherp getekend in zijn afscheidsrede tot de oudsten van de gemeente te Efeze. Hij wijst hen en ons op de enige steun die voor de gemeente blijft gelden: “En nu draag ik u op aan God en aan het Woord van Zijn genade, dat machtig is op te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden” (Hd 20:32).

Copyright information for DutKingComments