Hosea 1:6-9

Het tweede kind van Hosea: Lo-Ruchama

Misschien is Hosea door zijn werk als profeet regelmatig niet thuis geweest. De praktijk laat zien dat zo’n situatie sommige vrouwen in de verleiding kan brengen om hun ‘geluk’ bij andere mannen te zoeken. Huwelijksontrouw wordt niet alleen gevonden in gevallen waarin een man wordt opgeslokt door zijn drukke maatschappelijke bezigheden. Ook in huwelijken van drukbezette voorgangers in de christenheid is huwelijksontrouw helaas geen onbekende zonde. En zeker niet alleen van de kant van de vrouw.

Er is geen reden om aan te nemen dat Hosea niet goed voor zijn vrouw is geweest. Integendeel, als zijn huwelijk symbolisch de verhouding tussen God en Zijn volk moet voorstellen, is het zeer waarschijnlijk dat hij alles heeft gedaan om haar te bewijzen dat hij veel van haar houdt. Ondanks dat wordt ze hem toch ontrouw.

Heel wat vrouwen hebben aanleiding gevonden in het gedrag van hun man om hem ontrouw te worden. Hoewel op het gedrag van mannen soms heel wat is aan te merken, kan daarin voor een vrouw nooit één enkele rechtvaardiging worden gevonden voor haar ontrouw. Ze zal haar daad van ontrouw dan ook als zonde moeten belijden. Maar ook de man zal zijn zonden, waarin zijn vrouw een aanleiding heeft gevonden hem ontrouw te worden, moeten belijden. Op die wijze kan er worden gewerkt aan herstel van de verbroken relatie.

In het omgekeerde geval, de ontrouw van de man, geldt uiteraard hetzelfde. Vaker is daarbij zelfs geen duidelijk verkeerd gedrag van de vrouw aanwezig. Vrouwen van wie de man overspel pleegt, voelen zich in het algemeen wel schuldig. Ze vragen zich vertwijfeld af hoe zij het hadden kunnen voorkomen. Maar het is vaak de man die zich openstelt voor andere vrouwen, zelfs ondanks het feit dat hij met zijn eigen vrouw een goede huwelijksrelatie heeft.

De oorzaak daarvan ligt in de begeerte van de man die hij niet onder controle houdt. De Heer Jezus richt Zich niet voor niets tot de man, als Hij zegt: “Maar Ik zeg u, dat ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, al overspel met haar gepleegd heeft in zijn hart” (Mt 5:28). Hij geeft in de volgende verzen aan dat met die begeerte korte metten moet worden gemaakt (Mt 5:29-30).

Wees radicaal. Draai je om als je iets ziet waardoor er begeerte kan ontstaan. Eruit met die dvd, dat boek, gooi weg dat spul waar dingen in voorkomen die je gedachten vervuilen. Laat je niet verleiden om op internet pornografische sites te bezoeken. Alles, ook de verderfelijkste zonde, ligt tegenwoordig letterlijk binnen handbereik: met een enkele vingerbeweging, een druk op de (muis)knop, zie je de wereld en al zijn aantrekkelijkheid en verdorvenheid.

Als hier een verzoeking voor de lezer ligt, beantwoord deze verzoeking dan met de woorden van de Heer Jezus: “Ga weg, satan, want er staat geschreven: ‘[De] Heer, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen’” (Mt 4:10).

Na een zoon krijgt de vrouw van Hosea nu een dochter. Dit zal zeker bedoeld zijn om aan te geven dat Israël uit zonen en dochters bestaat (vgl. Hs 1:12). Dit kind is bij Gomer verwekt in een buitenechtelijke relatie. Gomer is Hosea ontrouw geworden. Wat er in Hs 1:3 bij staat, dat Gomer “hem”, dat is Hosea, een zoon baart, staat er in dit vers niet bij. Toch wordt het kind Hosea toegerekend. Hij krijgt de verantwoordelijkheid ervoor. De HEERE geeft hem de opdracht het kind de naam “Lo-Ruchama”, wat betekent ‘niet ontfermen’, te geven.

De mensen hebben vast gehoord dat de vrouw van Hosea hem ontrouw is geworden en dat dit kind niet van Hosea is. Wat zullen ze erover gepraat hebben, zoals dat ook in onze tijd gebeurt als zoiets bekend wordt. Met verhalen van ontrouw worden hele roddelbladen gevuld en wat wordt ervan gesmuld. Dit soort bladen mag zich in een behoorlijke oplage verheugen, waarmee maar bewezen is dat mensen er graag in lezen. Maar de lezers zijn blind voor hun eigen ontrouw. Wie graag zulke verhalen hoort of leest, is moreel afgestompt en heeft geen enkel gevoel voor de zondigheid die er in het eigen hart aanwezig is. Praten over de zonden van anderen is nu eenmaal ‘heerlijk’.

Het praatje zal als een lopend vuurtje door de stad zijn gegaan en onderweg stevig zijn aangedikt. Zo gaat dat meestal met het ‘doorgeven’ van zulk soort gebeurtenissen. Maar Hosea kan daarop inspelen en zeggen: ‘Zoals mijn vrouw is, zo zijn jullie allemaal!’ Zijn prediking moet de gewetens raken en die in Gods licht plaatsen. Ze moeten zien dat zij precies dezelfde dingen doen waarvan ze anderen beschuldigen (Rm 2:1), al zijn die beschuldigingen soms nog zo terecht.

Zo vergaat het ook de farizeeën die een overspelige vrouw bij de Heer Jezus brengen (Jh 8:3-11). Ze willen wel eens zien wat Hij met dit geval zal doen. Zeker, ze heeft overspel gepleegd en het bewijs is niet tegen te spreken. Ze is op heterdaad betrapt. Als Hij haar veroordeelt, kan Hij niet de Heiland zijn. Dan is Hij alleen een Wetshandhaver en dat zijn zij ook. Als Hij haar vrijspreekt, dan kan Hij niet van God komen, want dan doet Hij geen recht aan Gods wet. Wat doet de Heer Jezus? Door het stellen van een vraag maakt hij duidelijk dat de zonde waarvan ze de vrouw beschuldigen in hun eigen hart aanwezig is: “Wie van u zonder zonde is, laat die het eerst een steen op haar werpen” (Jh 8:7). Als Hij dit heeft gezegd, gaan ze weg. Ze druipen af “een voor een, te beginnen bij de oudsten tot de laatsten toe” (Jh 8:9).

Kijk, dat is wat ook wij moeten leren. Wat hebben we vlug de mond vol over de zonden van anderen, terwijl we vergeten hoe we zelf zijn. Het gaat er niet om de zonde goed te praten, maar om deze allereerst bij onszelf te herkennen. Hoeveel christenen kijken niet avond aan avond naar vunzige programma’s of zoeken bewust naar porno op internet, terwijl ze gemakkelijk iets zeggen over de ontrouw van anderen?

Hosea had kunnen zeggen: ‘Het aangaan van dit huwelijk is de fout van mijn leven geweest. Kijk eens, wat een ellende ik over me heb gehaald, wat een smaad voor de kinderen.’ Hij zou ook God de schuld hebben kunnen geven, net als Adam: ‘De vrouw die U mij hebt gegeven’ (Gn 3:12). Dat doet hij niet. Als hij deze woorden schrijft, is het alsof hij terugkijkt en zegt: ‘Zo heeft God mij geleid.’

Deze visie geeft hem de kracht om van haar te blijven houden en zelf niet ontrouw te worden. Ook al loopt ze bij hem weg, hij blijft haar trouw. Ze komt zelfs bij hem terug, zoals we zullen we zien in Hosea 3. Hosea ervaart hierdoor tevens Gods trouw ten aanzien van Zijn volk. Ook al moet Hij Israël verstoten vanwege ontrouw, het is niet voorgoed. Er komt een tijd dat Hij Zijn volk weer zal aannemen.

In deze tijd, waarin zoveel wordt gedaan vanuit het gevoel, is het goed om ook nog op deze houding van Hosea te wijzen. Je hoort wel eens: ‘We kunnen maar beter uit elkaar gaan, want ik voel niets meer voor haar’, of: ‘We voelen niets meer voor elkaar.’ Alsof de afwezigheid van bepaalde gevoelens een geldige reden tot ontbinding van een huwelijk zou kunnen zijn. Wie bedenkt zoiets? Dat komt alleen maar voort uit de leugenkoker van de satan.

De opdracht voor mannen luidt: “Hebt uw vrouwen lief, evenals Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven” (Ef 5:25). Duidelijk toch? Niks geen praatjes als ‘niets meer voelen voor’ of ‘je moest maar eens in mijn schoenen staan’. Gewoon doen.

De enige kracht voor het beste én voor het moeilijkste huwelijk ligt in het voorbeeld van de Heer Jezus. Hij heeft de gemeente lief. Hij heeft haar lief, als ze in het prille begin van haar bestaan op aarde helemaal aan Hem is toegewijd. Hij heeft haar ook lief, nu ze tegen het einde van haar aanwezigheid op aarde Hem zo ontrouw is. Die liefde is volmaakt te zien op het kruis. Daar is Hij uit liefde voor Zijn gemeente, Zijn hemelse bruid, gestorven om haar eeuwig voor Zich tot vrouw te verwerven.

Als Hosea de opmerkingen over zijn ontrouwe vrouw hoort, wijst hij op de naam die hij dit kind heeft moeten geven. Deze naam is veelzeggend. Opnieuw moet het zijn volksgenoten hard in de oren hebben geklonken en mogelijk hebben ze weer gelachen. Maar God zal ermee ophouden Zijn ontfermingen aan hen te bewijzen. Als God Zijn ontfermingen terugtrekt, is dat een afschuwelijke zaak. Hij moet Israël echter laten voelen wat de uitwerking is als Hij Zich niet langer ontfermt. Een kind zonder ontferming is gedoemd te sterven of wordt een monster. Een mens of een volk kan niet zonder ontferming. Die ontfermingen zijn voor Zijn volk toen, Israël, en voor Zijn volk nu, de gemeente, de basis van hun bestaan. Als God Zijn ontfermingen niet meer kan bewijzen, betekent dat het einde.

Voor God is het een vreselijke zaak dat Hij Zich zo moet opstellen. David zegt van Hem: “Zoals een vader zich ontfermt over [zijn] kinderen, [zo] ontfermt de HEERE Zich over wie Hem vrezen” (Ps 103:13). En heeft Israël die ontfermingen niet onlangs nog ondervonden? Nog maar enkele jaren geleden, ten tijde van de regering van Joas, de vader van Jerobeam, hebben ze het ervaren: “Maar de HEERE was hun genadig. Hij ontfermde Zich over hen en keerde Zich tot hen” (2Kn 13:23). En nog korter geleden, onder Jerobeams regering, heeft de HEERE gezien “dat de ellende van Israël zeer bitter was, dat het met de gebondene en de vrije gedaan was en dat Israël geen helper had”. En dan lezen we: “Maar Hij verloste hen” (2Kn 14:26-27).

God doet Zich kennen als een God Die Zich ontfermt over mensen in nood. Zo leren we God ook kennen in de geschiedenis van Job: “U hebt van de volharding van Job gehoord en hebt uit [het] einde van [de] Heer gezien dat de Heer vol genegenheid en ontfermend is” (Jk 5:11).

Er bestaat geen grotere aansporing om God lief te hebben en te dienen, dan nadat we ontferming hebben ervaren. In Romeinen 12 worden de christenen aangesproken als mensen die Gods ontfermingen kennen. Die ontfermingen zijn in Romeinen 1-8 breed uitgemeten. In Romeinen 9-11 worden die ontfermingen getoond ten aanzien van Israël. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Paulus direct in aansluiting daarop zegt: “Ik vermaan u dan, broeders, door de ontfermingen van God, dat u uw lichamen stelt tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk, [dat is] uw redelijke dienst” (Rm 12:1). Vanwege alles wat God voor ons heeft gedaan in Christus, mag Hij van ons verwachten dat we Hem zullen dienen met alles wat we zijn en hebben.

Het getuigt van grote ondankbaarheid als we Gods ontfermingen beantwoorden met ontrouw, het doen van de eigen wil en het volgen van eigen begeerten. Als we consequent Zijn ontfermingen negeren, als we doen alsof die niets betekenen, komt het moment dat Hij Zijn ontfermingen niet langer kan laten voelen. Binnenkort zal dat moment voor Israël aanbreken. Dat zal blijken wanneer Hij “hen zeker wegvoeren” zal.

Een andere vertaalmogelijkheid is “dat Ik hun vergevend vergeve”, wat zoveel wil zeggen als ‘dat Ik hun hoe dan ook vergeef’, wat erop neerkomt dat Hij hun niets meer vergeeft. Zijn ontferming wordt namelijk het duidelijkst zichtbaar in de vergeving die Hij schenkt. Als God niet meer vergeeft, omdat er geen berouw meer is bij Zijn volk, zakt het volk steeds verder weg in hun zonden. Dan móet Hij het definitieve oordeel wel voltrekken. Dat zal gebeuren als de tien stammen uit hun land worden weggevoerd. Dit is het oordeel dat het volk wacht.

Een woord over Juda

Als God zover moet gaan dat Hij Israël Zijn ontfermingen moet ontzeggen, verbindt Hij daaraan een boodschap voor Juda. Hoewel Hosea zich hoofdzakelijk richt tot Israël, het tienstammenrijk, zegt hij af en toe ook iets over Juda. Dat wil niet zeggen dat Israël dan even niet hoeft te luisteren. Het gezegde bevat ook een boodschap voor hen.

Als we in Gods Woord lezen, spreekt Hij – zoals ook de Heer Jezus doet in de evangeliën – een heel volk, een groep mensen of slechts één persoon aan. We weten ons aangesproken, omdat wat geldt voor de direct aangesprokene(n), ook voor ons geldt. Wij moeten ons steeds afvragen wat de boodschap die tot de ander wordt gesproken, voor ons inhoudt. De aanleiding van wat God of de Heer Jezus opmerkt, kan een bepaald gedrag zijn. Herkennen wij zulk gedrag bij onszelf, dan doen we er goed aan terdege te luisteren naar het Woord van God.

Als Israël als geheel niet meer aan het oordeel kan ontkomen, kan het woord dat tot Juda wordt gezegd voor de enkeling in Israël die zich onder Gods oordeel buigt, toch een uitweg betekenen. Wie tot Juda de toevlucht neemt, kan nog rekenen op de ontferming van God. Ook vandaag, waar het oordeel over de christenheid als geheel onafwendbaar is, is er zo’n vluchtweg. Die vluchtweg is afzondering van het kwaad met daarbij de toezegging van de ontfermingen van God (2Ko 6:17-18).

Voor Juda betekent dit woord een grote bemoediging. De HEERE noemt Zich hier “hun God”. Hij staat nog met hen in verbinding. Zij zullen Zijn ontferming ervaren in de verlossing die Hij zal geven (2Kn 19:35). God heeft de koning van Assyrië toegestaan de tien stammen weg te voeren. In zijn vermetelheid wil deze koning ook het rijk van de twee stammen veroveren. Hij is genaderd tot Jeruzalem en heeft het belegerd. Maar God staat hem niet toe Zijn stad in te nemen (2Kn 19:33-36).

De verlossing komt niet door eigen kracht en inspanning of het volgen van een knap uitgedachte tactiek. Er is geen wapengekletter van Juda aan te pas gekomen. Het is een verlossing die duidelijk alleen “door de HEERE, hun God” tot stand is gebracht, zonder van enig mens gebruik te maken. Die verlossing is tot stand gekomen op grond van Wie God is in Zichzelf, “omwille van Mijzelf”, en op grond van wie David is, Zijn uitverkoren dienaar, “omwille van David, Mijn dienaar” (2Kn 19:34). In David zien we een beeld van de Heer Jezus, de ware Knecht van God. De verlossing, elke verlossing, is gegrond op pure genade van God die Hij kan betonen om Wie de Heer Jezus voor Hem is en wat Hij gedaan heeft op het kruis.

Het derde kind van Hosea: Lo-Ammi

Lo-Ruchama is nauwelijks los van de moederborst of Gomer gaat weer het slechte pad op. Ze is snel in haar ontrouw, waarvan het gevolg zich ook weer snel toont. Hoe diep moet Hosea gegriefd zijn door deze hernieuwde ontrouw. Zou hij niet gehoopt hebben dat ze, na haar eerste overspelige daad, hem nu trouw zou blijven? Zou ze, omdat ze gezien moet hebben hoe hij voor haar en de kinderen zorgt, niet door zijn liefde gewonnen moeten zijn? Nee, zodra ze geen verantwoordelijkheid meer voelt voor het kind dat ze heeft gebaard, gaat ze weer het slechte pad op. Ondanks alle liefde die Hosea haar heeft bewezen nadat ze bij hem is teruggekomen, wordt ze zwanger van een andere man.

Maar ook nu, als ze voor de tweede keer terugkomt, opnieuw zwanger van een andere man, laat hij haar weer binnen. Opnieuw neemt hij haar op, met haar buitenechtelijke kind. Opnieuw krijgt Hosea van de HEERE de opdracht dit kind een naam te geven. Opnieuw komt in die naam het oordeel van God over Zijn volk tot uitdrukking.

Ook deze keer zal er weer het nodige geroddel zijn geweest over de ontrouw van Gomer. En weer heeft Hosea de gelegenheid aangegrepen om naar aanleiding van de betekenis van de naam van het kind Gods oordeel over het volk aan te kondigen vanwege hun ontrouw. Terwijl er in de vorige naam alleen sprake van is dat God Zijn ontferming aan Zijn volk onttrekt, wordt in de naam die hij dit derde kind moet geven, de definitieve breuk tussen God Zelf en Zijn volk aangegeven. “Lo-Ammi” betekent ‘niet Mijn volk’. Elke band tussen God en Zijn volk wordt verbroken.

Het opgeven van Zijn verbinding met Israël is een nog hardere klap dan het niet meer liefhebben. God trekt Zich terug. Er is geen openlijke erkenning meer dat Israël Zijn volk is. Hij zal met hen gaan handelen zoals dat in het boek Esther wordt beschreven. De Naam van God wordt in dat boek niet genoemd. Toch blijkt God er achter de schermen voor te zorgen dat Zijn volk niet tot de laatste man wordt uitgeroeid. In Zijn voorzienigheid – dat wil zeggen niet openlijk, maar op een verborgen manier – blijft Hij voor Israël bezig, tot op vandaag. Hij zal dat blijven doen tot op de dag van Israëls herstel. Dat herstel is het onderwerp van het volgende vers.

Copyright information for DutKingComments