‏ Isaiah 21:11-12

Last over Duma

Duma (Js 21:11) stamt af van Ismaël (Gn 25:12-14). Dat deze profetie over Edom gaat en met Duma Edom wordt bedoeld, blijkt uit de tweede regel, waar “Seïr” wordt genoemd. Seïr ligt in Edom (Gn 36:8). Duma betekent ‘stilte’, dat wil zeggen de stilte van de dood. Het spreekt van de doodsnood die over Edom komt. Ze hebben gehoord wat de grote profeet Jesaja heeft verteld. Ze hebben zijn waarschuwingen gehoord of anderen erover horen vertellen. Ze hebben ook over zijn aankondigingen van oordeel en van behoudenis en uitredding gehoord.

Hierin is Jesaja een type van het gelovig overblijfsel van Israël dat dan het evangelie van het koninkrijk zal verkondigen (Mt 24:14), in dit geval aan de Edomieten. Dit evangelie moeten we duidelijk onderscheiden van het evangelie dat in deze tijd van genade verkondigd wordt, het evangelie van de genade van God (Hd 20:24).

Nu zijn ze nieuwsgierig geworden of hij hun ook iets te vertellen heeft. Daarom stellen ze Jesaja, de wachter, een vraag vanuit Seïr, het gebied waar de Edomieten wonen (Jz 24:4a). Door de herhaling krijgt de vraag extra nadruk. De betekenis van de vraag is symbolisch: Hoever is de nacht al verstreken? Daarin ligt de vraag opgesloten hoelang het nog duurt voordat de dag aanbreekt, dat is de periode van Israëls heerlijkheid waarover de profeten hebben gesproken.

Hoe de vraag aan Jesaja gesteld wordt, wordt niet verteld. Mogelijk heeft Jesaja in een gezicht iemand gezien die hem die vraag stelt. Iets dergelijks zien we ook als Paulus in een gezicht een Macedonische man ziet die hem roept (Hd 16:9).

De Edomieten hebben ook te lijden van de Assyriërs. Zou de profeet uit Juda ook kunnen zeggen hoe lang dat nog voor hen zal duren? Tot twee keer toe stellen ze die vraag. Willen ze echt weten wanneer de morgen komt, dat wil zeggen het vrederijk, de tijd van Israëls heerlijkheid, of gaan ze er spottend van uit dat Jesaja maar wat roept (vgl. 2Pt 3:3-4)?

Jesaja geeft hun de verzekering dat de morgen zeker zal komen. Het vrederijk komt, want de “Zon der gerechtigheid” gaat op (Ml 4:2). Maar ook de nacht zal komen. De nacht is hier het oordeel van God over Edom. De dag van Israëls heerlijkheid zal de nacht van het oordeel over Edom zijn.

Jesaja weet het antwoord omdat hij in Gods raadsbesluiten staat (Js 21:12). Hij geeft ook het antwoord. Hij wijst op de morgenstond van een komende dag en ziet die als al gekomen. Dat zegt de gelovige die God op Zijn Woord vertrouwt en gelooft dat Hij Israël eenmaal in de volle zegen zal invoeren. Maar Jesaja zegt ook dat er een nacht komt.

Dan wordt de Edomiet opgeroepen om terug te keren en te komen. Dat is opnieuw een oproep om zich te bekeren, ook voor de spotters. Zelfs in een boodschap van oordeel blijft God in Zijn lankmoedigheid de mens oproepen om zich te bekeren. Zelfs op de laatste bladzijde van de Bijbel klinkt het nog: “Laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, [het] levenswater nemen om niet” (Op 22:17).

Het antwoord van de wachter heeft voor iedere ‘Edomiet’ betekenis. Voor de oprecht vragende ‘Edomiet’ die de boodschap van de wachter aanneemt als namens God gesproken, zal na de nacht de dag aanbreken (Rm 13:12a). Maar voor een spottende ‘Edomiet’ is het nacht en blijft het nacht. Wie echt wil weten hoe de toekomst er uitziet, wat er gaat gebeuren, wordt uitgenodigd daarnaar te vragen. De oprechtheid van de vraag zal ook blijken uit het gehoor geven aan de oproep terug te keren tot God en aan Zijn uitnodiging om bij Hem te komen (Mt 11:28).

We mogen telkens vragen hoe lang het nog duurt voordat het dag wordt. Dat is een bewijs dat we niet leven voor hier-en-nu, maar in het licht van de toekomst. Het is een bemoediging voor de gelovige. Elke keer mogen we het profetische woord bevragen en erdoor bemoedigd worden dat het God niet uit de hand loopt en dat Hij ten slotte al Zijn beloften zal waarmaken. Er ligt ook in opgesloten dat, om het dag te zien worden, het nodig is dat de vraagsteller terugkeert, dat is zich bekeert tot God.

Voor Israël en de wereld zal “een morgen zonder wolken” (2Sm 23:4) aanbreken als de Heer Jezus Zijn vrederijk opricht. Daaraan moet eerst Zijn komst ten oordeel voorafgaan. Israël en de wereld moeten eerst door de nacht van de grote verdrukking heen. Die nacht zal voor allen die zich niet bekeren, overgaan in de eeuwige nacht. Voor allen die zich bekeren, die terugkeren en komen, zal het eeuwig licht zijn.

In dit gedeelte over Duma vinden we een profetische waarschuwing aan Edom. Als Edom niet luistert naar deze waarschuwing, komt de toorn van God over hem door middel van de Assyriërs, de koning van het noorden (Js 10:5). Jesaja vermeldt dat niet uitdrukkelijk, maar we vinden het wel in Obadja (Ob 1:1-9).

Na de verschijning van de HEERE en het herstel van Israël, inclusief de teruggekeerde tien stammen, zal Hij brullen uit Sion (Jl 3:16) en Zijn wijnpersbak treden in het dal van Josafat (Jl 3:12-13). Dan worden de volken in het land van Edom geoordeeld (Js 34:1-15; Js 63:1-6). Ook dan zal Edom opnieuw worden verwoest.

Ten slotte zal het gelovig overblijfsel van Israël hun erfdeel in bezit nemen door de overgebleven Edomieten volkomen uit te roeien (Js 11:14; Js 34:6-17; Ez 25:14). Daarom wordt Edom hier Duma genoemd dat, zoals we al hebben opgemerkt, ‘stilte’ betekent in de zin van ‘stilte van de dood’.

Copyright information for DutKingComments