Isaiah 37:1-8

Jesaja wordt om voorbede gevraagd

Bij het horen van het verslag maakt grote verslagenheid zich van Hizkia meester. Evenals de afgevaardigden hebben gedaan, scheurt Hizkia zijn kleren (Js 37:1). Hij geeft uiting aan zijn smart en verootmoediging door een rouwgewaad aan te doen. Zo gaat hij het huis van de HEERE binnen om in zijn nood het aangezicht van de HEERE te zoeken.

Hij voelt echter tegelijk behoefte aan de steun van Jesaja (Js 37:2). Daarom stuurt hij een gezantschap naar Jesaja dat bestaat uit enkele hoge beambten en oudsten van de priesters. Zij zijn evenals Hizkia gekleed in een rouwgewaad. Hun uiterlijk past bij wat zij Jesaja te zeggen hebben. Zij vertellen hem van de zware nood waarin Jeruzalem zich bevindt.

De “benauwdheid” kunnen we verbinden met de gevoelens van personen, de “bestraffing” met wat de stad overkomt en de “belediging” met wat de HEERE wordt aangedaan. De nood drukt zo zwaar, dat er geen kracht is om te baren (Js 37:3). Het betekent dat zij op dat kritieke moment hulpeloos en krachteloos zijn, waardoor de ondergang vaststaat.

Maar met een voorzichtig “misschien” geven ze aan dat er mogelijk toch nog een sprankje hoop is (Js 37:4). Er is niets in hun verzoek dat wijst op een eis of dat ze menen recht te hebben op uitredding. Met dit verzoek erkennen ze dat ze alleen op genade hopen. Dit doet denken aan de werkzaamheid van "de Geest van de genade en van de gebeden" (Zc 12:10).

Hun hoop ligt in de trouw van de HEERE aan Zichzelf en aan een door Hem uitverkoren overblijfsel (vgl. Zacharia 13-14). De vijand heeft het gewaagd “om de levende God te honen” (vgl. 1Sm 17:26). Zou Jesaja dan niet willen bidden dat de HEERE om de eer van Zijn Naam het overblijfsel uit de greep van deze vijand bevrijdt? Met deze boodschap komt de afvaardiging bij Jesaja (Js 37:5).

Het antwoord van Jesaja

Het geloof van Hizkia blijft niet onbeantwoord. God verzuimt nooit iemand te antwoorden die Hem alles overgeeft. Hij heeft beloofd: “Roep Mij aan in de dag van benauwdheid; Ik zal u eruit helpen en u zult Mij eren” (Ps 50:15). Het antwoord dat Jesaja heeft, is bemoedigend. Hij hoeft niet eerst te bidden, want de HEERE heeft hem al een woord gegeven dat hij mag meegeven aan dit gezantschap (Js 37:6).

Ze mogen naar Hizkia gaan met de bemoedigende boodschap: “Wees niet bevreesd.” Zo heeft Jesaja het eerder ook tegen Achaz gezegd (Js 7:4), maar die heeft helaas met deze bemoediging niets gedaan. Het woord van de profeet heeft alleen een krachtige uitwerking voor wie wil geloven.

Hizkia hoeft niet bang te zijn voor alles wat de boodschappers van de koning van Assyrië hebben gezegd en waarmee ze de HEERE hebben gelasterd. “Ja, hij strekt zijn hand tegen God uit, en hij verheft zich tegen de Almachtige” (Jb 15:25). Hij zal spoedig leren hoe dwaas het is om tegen de Almachtige te strijden. De HEERE zal op eenvoudige wijze een einde maken aan het beleg. Hij zal er gewoon voor zorgen dat deze vijandige koning een gerucht zal horen dat hem naar zijn land zal doen terugkeren (Js 37:7; vgl. Sp 21:1). Daar zal hij aan zijn einde komen. Zo machtig is de HEERE en zo krachteloos is deze koning.

Nog een keer de commandant

Na de, blijkbaar negatieve, reactie van Hizkia op de dreigende grootspraak van de commandant keert de commandant terug naar zijn heer om hem verslag te doen (Js 37:8). De koning van Assyrië bevindt zich dan met een leger te Libna. Na het verslag van de commandant zou de koning zeker tegen Jeruzalem zijn opgetrokken, ware het niet dat hij een gerucht hoort, waardoor hij niet optrekt (Js 37:9) om, samen met de legermacht die al om Jeruzalem ligt, de stad in te nemen. Dit is een vervulling van het eerste deel van de toezegging van de HEERE in Js 37:7.

Wat de koning nog wel doet, is Hizkia nog een keer duidelijk voorhouden dat hij niet de illusie moet koesteren dat Jeruzalem gespaard blijft (Js 37:10). In het vorig hoofdstuk beschuldigt hij Hizkia ervan dat deze zijn volk bedriegt; nu gaat hij een stap verder en beschuldigt hij God ervan dat Hij Hizkia bedriegt. Hij probeert nu nog een keer het geloof van Hizkia te ondermijnen, door hem te schrijven dat zijn vertrouwen op zijn God zinloos zal blijken te zijn. Hizkia heeft toch zeker wel gehoord dat niemand voor de koningen van Assyrië heeft kunnen standhouden (Js 37:11)? Hij moet niet denken dat hij dan wel gered zal worden.

Het woord “zie” wil zeggen dat wat de koning nu zegt, feiten zijn die iedereen weet. Het sterke argument van de koning bestaat uit concrete feiten die allemaal na te trekken zijn. Al de goden van die volken hebben die volken niets gebaat (Js 37:12). Voor Sanherib is de God van Israël niet anders dan alle andere goden. Laat Hizkia maar eens vertellen waar al de koningen van die overwonnen volken zijn (Js 37:13). Hizkia zal in hun lot delen.

Met uitzondering van de levende God is de argumentatie van Sanherib sterk en onweerlegbaar. Maar de uitzondering is geen kleinigheid. Dat de God van Israël, de levende God Die hemel en aarde geschapen heeft, niet meer is dan de afgoden van andere volken, is de grootste vergissing die Sanherib, en met hem de rest van de wereld, kan maken. De koning van Assyrië zal spoedig het verschil leren kennen tussen de dode afgoden van de heidenen en de levende God op Wie Hizkia vertrouwt.

Copyright information for DutKingComments