‏ Jeremiah 50:7

Terugkeer van Israël

Na de verovering “in die dagen en in die tijd” zullen Israëlieten uit de twaalf stammen, “Israëlieten … zij en de Judeeërs tezamen”, op weg gaan om de HEERE, hun God te zoeken (Jr 50:4). Dat gebeurt zodra de Meden en Perzen aan de macht zijn. Dan geeft Kores in het eerste jaar van zijn regering het bevel dat ieder die terug wil naar Jeruzalem, mag gaan (Ea 1:2-3).

Allen die van die gelegenheid gebruikmaken, zullen naar Sion gaan (Jr 50:5). Daar ligt hun hart, dat is hun reisdoel, daarheen richten ze hun gezicht, want daar is de tempel. Ze zullen daar komen en bij de HEERE gevoegd worden met een band die nooit weer verbroken en niet vergeten zal worden. Er zal geen nieuwe verbondsbreuk plaatsvinden omdat dit verbond alleen van de trouw van de HEERE afhangt. En Hij is de eeuwig Getrouwe.

De HEERE ziet Zijn volk als verloren schapen (vgl. Mt 9:36) die het slachtoffer zijn geworden van valse herders (Jr 50:6). Deze herders hebben zichzelf geweid en de schapen aan hun lot overgelaten. Ze hebben ze geen rustplaats gegeven, maar hen opgejaagd om zich aan hun zelfgemaakte geboden te houden. Deze dwalende schapen zijn een gemakkelijke prooi geworden voor hun tegenstanders (Jr 50:7).

Die tegenstanders beroemen zich daarbij ook nog eens op het feit dat zij onschuldig zijn aan die uitbuiting omdat Gods volk gezondigd heeft en zij Gods oordeel uitvoeren. Ze weten zelfs mooie en veelzeggende namen te gebruiken voor de HEERE. Hij is “de woonplaats van de gerechtigheid”. Omdat de Israëlieten daartegen gezondigd hebben, verslinden zij hen. Hij is ook “de hoop van hun vaderen”. In die hoop zijn zij hun vaderen niet gevolgd, maar hebben gezondigd.

Aan die verslinding door tegenstanders is een einde gekomen. Gods volk wordt nu opgeroepen uit Babel weg te vluchten, terug naar Israël, naar Jeruzalem, naar de HEERE (Jr 50:8). Zij die gaan, zijn een eerste ‘lichting’; de rest van “de kudde” zal een andere keer volgen.

Copyright information for DutKingComments