Job 31:15
Onrechtvaardigheid
In een nieuwe betuiging van onschuld bezweert Job zijn rechtvaardigheid in de manier waarop hij met zijn slaaf en slavin is omgegaan (Jb 31:13). Hij was geen harde, onverschillige heer. Zijn slaaf of slavin kon met hem in gesprek gaan als ze het ergens niet mee eens waren. Hij luisterde naar hen, en als ze gelijk hadden, gaf hij waar ze recht op hadden. Job heeft zijn positie toen niet gebruikt om hen de mond te snoeren. Job handelde als een heer die wist dat hij zelf ook een Heer had (Jb 31:14; Ef 6:9; Ko 4:1). Hij realiseerde zich dat hij zich over zijn handelwijze met zijn slaven voor God zou moeten verantwoorden. God let erop hoe mensen hun slaven behandelen. Er komt een ogenblik dat God opstaat om recht te gaan spreken, om vonnis te vellen en het te voltrekken. Daarvoor zal Hij alles onderzoeken wat we hebben gedaan en aan ons vragen waarom we het hebben gedaan en waarom we het op die manier hebben gedaan. In het afleggen van verantwoording voor God ziet Job geen onderscheid in maatschappelijke positie (Jb 31:15). Hij ziet zichzelf voor God in dezelfde positie als zijn slaaf, omdat zij beiden door dezelfde Schepper in de moederbuik zijn gemaakt. Beiden zijn zij door één God in de baarmoeder gevormd (Ps 139:15; Ml 2:10). God vormt hun lichamen en leden en geeft hun bepaalde bekwaamheden. Ieder mens moet beseffen dat hij van God heeft gekregen wat hij heeft.
Copyright information for
DutKingComments