Job 34:33

Job heeft niet met kennis gesproken

In dit gedeelte blijken enkele verzen niet eenvoudig te vertalen te zijn, waaronder de Jb 34:31-32. De vertaling die ons het meest voldoet, is om deze verzen op te vatten als een advies van Elihu aan Job. Elihu zegt: ‘Zeker, zeg maar tegen God …’ Het gaat in dit geval niet om iets wat Job gezegd heeft, maar om wat Elihu zegt. Elihu vertelt Job hoe hij zich onder zijn beproeving tegenover God zou moeten opstellen. Daarvoor geeft hij hem de woorden van de Jb 34:31-32 in de mond. Hij gebiedt Job niet om die uit te spreken, maar stelt het voor. Het past Job om tegen God te zeggen dat hij zich buigt onder Zijn kastijding en dat hij Hem niet meer zal beschuldigen.

Zulke woorden zijn nog niet uit zijn mond gekomen, want hij volhardt nog steeds in zijn onschuld en geeft God de schuld van zijn lijden. Het zijn de woorden van iemand die de dingen wil leren die hij niet begrijpt. Job had geen zondige daden gedaan waarvoor God hem door de rampen die Hij over Job heeft gebracht tot een belijdenis wil dwingen. Zo hebben de vrienden het lijden van Job steeds verklaard. God heeft echter gezegd dat Job niet gezondigd heeft (Jb 1:22; Jb 2:10). Dat betekent niet dat hij geen zondaar is. Hij is geen huichelaar, maar doordat hij God beschuldigt, zondigt hij. Dat hij een zondaar is, blijkt uit zijn woorden als reactie op het lijden.

Ook al weet hij niet van een concrete zonde in zijn leven, toch moet hij er oog voor krijgen dat hij niet volmaakt is in kennis over zichzelf. Hij kan iets gedaan hebben wat zonde is in Gods oog, zonder dat hij zich daarvan bewust is geweest, want “alles wat niet op grond van geloof is, is zonde” (Rm 14:23b).

Dat hij zich zijn gebrek aan zelfkennis bewust is, kan hij laten zien door aan God te vragen: “Leert U mij wat ik niet zie.” Als hij dat oprecht tegen God zegt, maakt hij daarmee duidelijk dat hij niet aan God, maar aan zichzelf twijfelt. Het zal hem brengen tot het gebed dat ook David bad: “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten. Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg” (Ps 139:23-24).

Dit is de houding die ook ons past. Misschien zijn we ons niet van iets kwaads bewust, maar dat mag ons niet tot de gedachte voeren dat het met ons ‘dus wel goed zit’. God is zoveel groter dan wij zijn. Paulus was zich dat goed bewust. Dat horen we als hij zegt: “Want ik ben van mij niets bewust, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd; maar Hij Die mij beoordeelt, is [de] Heer” (1Ko 4:4). Dit moeten wij ons ook bewust blijven. Als we blijven beseffen dat wij onvolmaakte mensen zijn en dat alleen de Heer uiteindelijk het juiste oordeel over al onze daden en woorden zal vellen, zal ons dat bewaren voor het gevoel van eigengerechtigheid.

Dan gaat Elihu verder met Job voor te houden hoe zijn houding tot nu toe nog is (Jb 34:33). Hij is nog steeds iemand die God wil vertellen hoe Hij iemand iets moet vergelden. In feite zegt Job tegen God hoe hij vindt dat God moet regeren. Job heeft Gods regering veracht door Zijn handelswijze af te wijzen. Wat moet God nu doen met de schuld van Job? Moet God nu maar handelen naar Jobs maatstaven en hem zijn schuld kwijtschelden? Het komt hem niet toe God te beoordelen, want hij weigert Gods regering over zijn eigen leven te aanvaarden. God vraagt niemand om raad of toestemming voor Zijn handelen, maar doet wat Hij voor goed acht.

Job, en niet Elihu, moet maar kiezen wat hij ervan vindt. Laat hij maar zeggen wat hij weet van Gods handelen, of hij zich eraan onderwerpt of niet. God handelt met Job, niet met Elihu.

Elihu wijst Job op wat verstandige mensen tegen hem zullen zeggen over Job (Jb 34:34). Hij wijst ook op de wijze man die naar hem zal luisteren. Elihu staat niet alleen in zijn beoordeling van Job. Hij weet dat verstandige en wijze mensen het met hem eens zijn. Allemaal geven ze hem gelijk als hij zegt dat Job niet met kennis heeft gesproken en dat zijn woorden niet met verstand waren (Jb 34:35).

Job heeft over God gesproken op een manier die duidelijk maakt dat hij geen kennis van God heeft met betrekking tot Zijn kastijding. Hij heeft woorden geuit over de situatie waarin hij is terechtgekomen die uit zijn gevoel en niet uit zijn verstand zijn gekomen. Ze verraden zijn gebrek aan kennis van God en zijn gebrek aan verstand om zijn huidige situatie te begrijpen.

Het ontlokt aan Elihu de verzuchting dat het werk van de beproeving toch eindelijk een keer tot het door God beoogde doel zal voeren, zodat het kan eindigen (Jb 34:36). Dat doel is dat Job God vertrouwt dat Hij zijn omstandigheden in de hand heeft en daarmee uiteindelijk zegen voor hem op het oog heeft. Nu is het nog zo, dat hij met zijn antwoorden God aanklaagt en Hem ongerijmde dingen toeschrijft, met als gevolg dat hij een verkeerd beeld van God geeft “onder de mensen van onrecht”. Daardoor sluit hij zich ook aan bij deze mensen.

Als Job in het toeschrijven van onrecht aan God blijft hangen, zal hij aan zijn zondige woorden “overtreding” toevoegen (Jb 34:37). Een overtreding is hier het handelen tegen een gebod of een regel. Het klappen in de handen wil zeggen dat deze handeling voortkomt uit een opstandig hart. Job is nog geen overtreder. In zijn talrijke woorden die hij in zijn grote nood tegen God heeft gezegd, heeft hij verkeerde dingen gezegd. Daarbij heeft hij als uiting van zijn woede over het onbegrip van Gods kant in de handen geklapt (vgl. Nm 24:10). Nu is hij door Elihu gewezen op het verkeerde in zijn woorden over God. Als hij ondanks dat toch doorgaat, voegt hij overtreding aan zijn zonde toe.

Copyright information for DutKingComments