‏ Job 37:11-12

God doet grote dingen

Elihu, en wij met hem, kunnen niet anders zeggen dan dat God “wonderbaar met Zijn stem” dondert (Jb 37:5a). De stem van Zijn donder is een wonderbare tentoonspreiding van Zijn majesteit en kracht. Niet alleen het stemgeluid is wonderbaar, maar ook wat de donderende stem van God veroorzaakt. Daardoor scheuren soms rotsen en bergen, de aarde trilt, en machtige bomen breken als luciferhoutjes (Ps 29:5-9).

Met Jb 37:5a eindigt de beschrijving van het onweer. Met de “grote dingen” van Jb 37:5b wordt niet alleen het onweer bedoeld, maar ze gaan ook over de dingen die Elihu hierna noemt. Ze hebben allemaal gemeen dat wij ervan moeten zeggen: “En wij begrijpen ze niet.” Alle natuurverschijnselen zijn uitingen van Wie God is. Ze verwijzen naar Hem. Hoe Hij daarin werkt en ze bestuurt, blijft voor de mens een onbegrijpelijke zaak.

Er zijn theorieën ontstaan over hun ontstaan. Mensen kunnen door onderzoek inmiddels van een aantal natuurverschijnselen deels de oorsprong verklaren aan de hand van oorzaak en gevolg. Daardoor is voor hen het wonder verklaard en verdwenen. Met deze ‘handicap’ waren Elihu en zijn tijdgenoten niet belast. Maar wat mensen met al hun intellect nooit kunnen doen, is een onweer laten ontstaan of laten ophouden. Ze kunnen natuurwetten ontdekken en toepassen, maar ze nooit veranderen. Er is geloof in God voor nodig om de wonderen in de natuur te blijven zien en die te blijven zien als uitingen van Zijn aanwezigheid daarin.

Om zover te komen is geloof in het grootste en meest onbegrijpelijke wonder nodig en dat is dat God Zijn Zoon gaf tot redding van die verwaande, trotse schepselen. Wie dat gelooft, kan niet anders dan God prijzen voor dat wonder van Zijn genade. Hoe meer we door het onderzoek van Gods Woord indringen in wat Christus voor verloren zondaars heeft gedaan en hoe meer we doordrongen raken van onze eigen zondigheid, des te meer zullen we het onbegrijpelijke ervan inzien. Het zal ons brengen tot grote dankbaarheid en een aan Hem toegewijd leven. Dan is het ook geen vraag meer hoe de werelden en de natuurwetten zijn ontstaan, want dat begrijpen we dan “door [het] geloof” (Hb 11:3).

Niemand dan alleen God kent de oorsprong van de sneeuw en Hij alleen weet waar die op aarde valt (Jb 37:6). Er zijn wel ver na de tijd van Job natuurkundige verklaringen voor het proces van sneeuwvorming ontdekt, maar hoe het proces als zodanig is ontstaan, is onbekend. Hier horen we dat sneeuw ontstaat op het bevel van God en dat Hij de sneeuw gebiedt om op aarde te zijn. Natuurverschijnselen zijn er omdat God gebiedt dat ze er zijn (Ps 148:8). Met dezelfde gebiedende stem heeft Hij de hele wereld geschapen (Ps 33:6; 9).

Juist nu we weten hoe sneeuw gevormd wordt, zal dat onze bewondering voor God als de oorsprong ervan alleen maar groter moeten maken. Alles wat we zien en ontdekken van Gods werk in de natuur, brengt ons tot een grotere bewondering van Hem. Wat we eerst en terecht bewonderden zonder van natuurwetten te weten, bewonderen we nu des te meer, nu we ook weten hoe God te werk is gegaan.

Wat Elihu van de sneeuw heeft gezegd, geldt ook voor de slagregens. Hij noemt ze “Zijn sterke regens”. Op Zijn bevel gaan ze naar de aarde in de mate die Hij bepaalt. Het kunnen verkwikkende buien, maar ook verwoestende slagregens zijn. Hij en Hij alleen geeft regen en Hij alleen bepaalt de hoeveelheid ervan en waar die valt.

Als sneeuw en slagregens op de aarde vallen, wordt de mens uitgeschakeld in zijn buitenactiviteiten (Jb 37:7). God “verzegelt de hand van ieder mens”, wat wil zeggen dat hij niets kan doen. Tegenover natuurgeweld is hij machteloos. God spreekt daardoor tot “alle mensen”. Hij maakt hun Zijn werk bekend, dat Hij aan het roer van het leven staat en dat ieder mens van Hem afhankelijk is. Mensen kunnen niet altijd maar doen wat ze willen.

De verzegeling van de hand van ieder mens is bedoeld om de mens tot stilstand te brengen en tijd te geven om aan zijn Schepper te denken. In praktische zin gebeurde dat bijvoorbeeld bij boerenbedrijven in het noordoosten van China in de winter, wanneer het een aantal maanden door bevriezing van de grond en sneeuwval niet mogelijk is om op het land te werken. Veel gelovigen die hun werk op het land hebben, zijn daardoor in de gelegenheid om zich zoveel mogelijk met Gods Woord bezig te houden en zich daarin te laten onderwijzen.

God heeft de wilde dieren het instinct gegeven om in de winter tijdens de sneeuw- en regenbuien in hun schuilplaatsen te gaan en in hun holen te blijven zolang de sneeuw en de regen duren (Jb 37:8). Voor de mensen is Gods spreken door sneeuw en regen een oproep om aan Hem te denken. Wellicht zijn de dieren de mens tot voorbeeld en zit hierin voor de mens een les. Die les is dat de mens in een tijd van geestelijke koude zijn schuilplaats bij God zoekt door zijn toevlucht tot Christus te nemen.

In Jb 37:9 brengt Elihu “de wervelwind” en “de kou” ter sprake. Hij laat zien waar ze vandaan komen. De wervelwind komt uit Gods “kamer”. De kou wordt veroorzaakt door winden uit het noorden die sneeuw en regen verstrooien over de aarde. Waar het Elihu om gaat, is dat al deze dingen onder de controle van God staan of het nu gaat om de hete woestijnwind of om de koude noordenwind.

Ook het ontstaan van ijs is Gods werk (Jb 37:10). Het gebeurt natuurkundig door de vrieswind, maar in werkelijkheid gebeurt het “door de adem van God”. Die adem is zo krachtig, dat niet alleen kleine sloten, maar zelfs “brede wateren verstijven”. Wat eerst vloeibaar was, verandert door Gods adem in een massieve massa waar niet meer doorheen te breken is.

De enorme ijsmassa’s in de poolgebieden zijn door Zijn adem ontstaan en blijven daardoor ook bestaan. Het maakt eens te meer duidelijk dat God de Schepper en Bewerker van de natuurverschijnselen is. We kunnen hierbij denken aan de Heer Jezus, Die het Woord van God is en van Wie geschreven staat: “Alle dingen zijn door Hem geworden, en zonder Hem is niet één ding geworden dat geworden is” (Jh 1:3).

Zoals God op aarde het water bestuurt en er sneeuw en ijs van kan maken, zo bestuurt Hij ook het water in de lucht door het in wolken te verzamelen (Jb 37:11). Daardoor worden ze grote waterreservoirs, “zwaar van vocht”. Hoe zwaar van vocht de wolken ook zijn, God houdt ze onder Zijn controle. Zijn machtige hand leidt ze waarheen Hij wil. Evenzo spreidt Hij tijdens de donkerte van de regenwolken Zijn licht over de aarde uit door een lichtende wolk, dat wil zeggen de bliksem die uit die wolk komt.

Ook de lichtende wolk wordt door Hem bestuurd (Jb 37:12). Achter de loop van een wolk gaat “Zijn wijze raad” schuil. Niet alleen bepaalt Hij de loop ervan, maar ook zijn werk. Elke wolk, waar die ook boven de aarde zweeft, is daar niet toevallig, maar is daar door God geplaatst en dat met een bedoeling. De wolk zal zonder weerstand overal “op het oppervlak van de wereld, op de aarde” alles doen wat God gebiedt.

Wat een wolk moet doen, wordt in Jb 37:13 beschreven. God beschikt over de wolken en de bliksem en zet ze in om Zijn raad uit te voeren. Het gebied dat Hij op het oog heeft, is “Zijn land”. Daarmee wordt de aarde bedoeld én de mensen die er wonen (Ps 24:1). Met het oog op hen gebruikt God de elementen van de natuur. Bij Zijn spreken door wat Hij in de natuur doet, staat Hem een tweeledig doel voor ogen.

Hij kan de elementen inzetten als “een roede”. Dat houdt in dat Hij onweer, regen, bliksem, sneeuw en dergelijke als tuchtmiddelen kan gebruiken om mensen van een verkeerde weg terug te brengen. Natuurrampen en misoogsten zijn altijd een spreken van God tot mensen om hen tot bezinning te brengen. Hij kan de weersomstandigheden ook “tot goedertierenheid” zenden, waardoor mensen Hem zullen danken voor wat Hij heeft gedaan. Overvloedige oogsten dankzij gunstige weersomstandigheden zijn een bewijs van Zijn goedertierenheid.

We zien hier dat Elihu méér in gedachten had dan alleen Job onder de indruk brengen van Gods kracht in de natuur. Hij legt in dit vers een directe relatie tussen Gods regering over de natuur en Zijn heerschappij over het leven van de mensen. Anders gezegd, hij toont hier hoe het ondoorgrondelijke geheim van Gods wegen in de natuur samenvalt met het ondoorgrondelijke geheim van Zijn wegen met de mens. Het is de directe voorbereiding op de toespraken van God in de volgende hoofdstukken. Elihu’s toespraak bereikt hiermee een climax.

Copyright information for DutKingComments