Joel 3:3-5

Mensen als koopwaar

Hier zien we nog een aanklacht. De volken hebben de Judeeërs die bij de bezetting van Jeruzalem krijgsgevangen zijn gemaakt, door middel van het lot onder zich verdeeld en hen als koopwaar verkwanseld (vgl. Ri 5:30; Ob 1:11; Es 3:7). De volken hebben Israël op deze wijze met ontstellende minachting voor de menselijke waardigheid behandeld. Ze hebben hun ‘slaven’ niet verkocht om er rijker door te worden, niet om er nut van te hebben, maar enkel en alleen om aan hun vleselijke begeerten te voldoen.

De vijanden van Israël hebben van de vreemde overheersing geprofiteerd door zich de rijkdommen en het land van Israël toe te eigenen. En de veroveraars hebben de inwoners uitgeleverd aan de vijanden om hun laagste hartstochten te kunnen botvieren. Ze hebben genomen wat van God is om zich te kunnen uitleven. Ze hebben de diensten van een hoer met een Joods jongetje betaald.

Wat Joël hier beschrijft, heeft in de loop van de geschiedenis regelmatig plaatsgevonden, onder andere na de verwoesting van Jeruzalem door Titus in het jaar 70. Bijna anderhalf miljoen inwoners van Jeruzalem en het gebied eromheen zijn omgekomen in die vreselijke strijd. Meer dan honderdduizend Joden zijn gevangengenomen.

De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus beschrijft dat Titus als volgt met deze Joden heeft gehandeld: ‘Allen die jonger waren dan 17 jaar, werden publiekelijk verkocht; van de overblijvenden werden sommigen direct gedood, sommigen naar de Egyptische mijnen gestuurd om daar te werken (wat erger was dan de dood), sommigen werden achtergehouden om als een publieke attractie in de voornaamste steden met wilde dieren te vechten; alleen de grootsten en mooisten werden gespaard om mee te gaan in de triomftocht naar Rome.’

Zo was het toen. Joden werden verkocht voor een beetje gerst. Zo werden duizenden van de hand gedaan. En zo is de geschiedenis van dit volk de eeuwen door geweest. Nog niet zo lang geleden zijn ze massaal als beesten uit alle delen van Europa naar concentratiekampen vervoerd om daar vergast te worden. En de geschiedenis is nog niet ten einde. De “tijd van benauwdheid voor Jakob” (Jr 30:7) moet nog komen, een tijd die er niet geweest is van het begin van de wereld tot dan toe (Mt 24:21). Maar ook komt de dag dat de HEERE al het kwaad zal wreken dat Zijn volk is aangedaan.

Israël, Gods oogappel

De buurvolken van Israël – Tyrus, Sidon en Filistea – zijn de eersten die worden genoemd. Deze handelaars krijgen de vraag te horen: “Wat wilt u van Mij?” Mogelijk is een betere vertaling: ‘Wat hebt u Mij gedaan?’ Zo komt duidelijker het ter verantwoording roepen van deze volken naar voren voor wat ze de HEERE hebben aangedaan door zo met Israël te handelen. Het is een vraag die vanuit de hemel als een bom op de uitbuiters van Israël valt. Daaruit wordt duidelijk hoezeer de HEERE Zich vereenzelvigt met Zijn volk. Wat hun is aangedaan, is Hem aangedaan. Zo spreekt ook Zacharia erover (Zc 2:8b). Hier zien we van hoe grote betekenis dit voor de HEERE is.

Toen Paulus nog Saulus heette, kwam tot hem ook de vraag uit de hemel: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4). En waarmee was hij bezig? Met het vervolgen van de gemeente. Ook daar is die vereenzelviging van de Heer in de hemel met Zijn volk op aarde. Er is altijd een verbinding geweest tussen de Heer in de hemel en Zijn volk op aarde. Dat is zo in het Oude Testament waar het gaat om de verbinding tussen de HEERE in de hemel en Israël als Zijn verbondsvolk op aarde. Dat is ook zo in het Nieuwe Testament waar het gaat om de verbinding tussen de Heer Jezus als Hoofd in de hemel en de gemeente als Zijn lichaam op aarde.

Als de volken dan Gods oogappel, Israël, en daarmee God Zelf willen aanvallen, zullen ze daarvoor de rechte vergelding ontvangen. Het aan Israël gedane kwaad zal op hun eigen hoofd terechtkomen. Wat de volken ten opzichte van Israël laten zien, is eigenlijk de aloude haat van de satan tegen God. De satan wil altijd verderven wat van God is en hij wil voorkomen dat Gods plannen worden uitgevoerd.

Zijn grootste haat geldt Christus. De satan heeft altijd willen voorkomen dat Hij geboren zou worden. De geschiedenis van het boek Esther is daarvan een sprekend voorbeeld. In dat boek komen we Haman tegen, de Jodenhater, die erop uit is alle Joden om te brengen, het ras uit te roeien. Haman is bij uitstek een type, een voorbeeld, van de satan en zijn bedoelingen.

De HEERE beroofd

Dat wegnemen hoeft niet alleen te slaan op zilver en goud en kostbaarheden uit de tempel, maar kan ook het privébezit betreffen, de kostbare bezittingen van de Judeeërs. Alle bezittingen van de Judeeërs vallen evengoed als het land onder het eigendomsrecht van de HEERE (Hg 2:9). Daarmee is alles wat hun ontnomen is, aan de HEERE ontnomen. Het onrecht treft Hem persoonlijk.

Copyright information for DutKingComments