‏ John 4:35-38

De oogst en de zaaier en de maaier

De Vader heeft Hem gezonden in een wereld die onder het oordeel ligt, want de zonde van de mens is volkomen duidelijk. Tegelijk kan in die situatie het aanbod van Gods genade des te duidelijker naar voren komen. Het evangelie komt daar, waar de totale verdorvenheid van de mens onmiskenbaar is gebleken en gaat daarom ook over alle grenzen heen.

De Heer sluit met Zijn voorbeeld aan op een voor hen bekend gezegde ten aanzien van de oogst. Zij zien aan het koren op het veld hoe lang het nog duurt voordat de oogst komt. De Heer past dit vervolgens toe op de verkondiging van het evangelie. Hij zegt hun dat ze hun ogen moeten opslaan en de velden vol met mensen moeten aanschouwen. Ze zullen zien dat de tijd om te maaien al is aangebroken en dat er dus gewerkt moet worden door het evangelie te prediken en zo de oogst binnen te halen.

De Heer moedigt hen aan dit werk van maaien te doen door loon in het vooruitzicht te stellen. Ook spreekt Hij over het verzamelen van vrucht voor het eeuwige leven, want ieder die gelooft, ontvangt eeuwig leven. Wat een geweldig motief om voor de Heer Jezus te werken! Daarbij komt nog de grote vreugde voor zowel de zaaier die het werk is begonnen als de maaier die het werk heeft mogen afmaken.

De Heer spreekt hier verder niet over het werk van het zaaien – wat Hij bijvoorbeeld wel in Mattheüs 13 doet (Mt 13:3) –, maar alleen over maaien. Hij stelt het resultaat op de voorgrond. In verbinding met de verheerlijking van de Naam van de Vader is maaien het kenmerkende werk. Er is verschil in activiteit, maar zowel het zaaien als het maaien is nodig voor het gewenste en volle resultaat. Ieder heeft in het werk van de Heer zijn eigen plaats zoals ieder dat ook in de gemeente als het lichaam van Christus heeft (1Ko 12:14). Hoewel Hij ook over zaaien spreekt, is het kenmerkende werk van de apostelen toch dat van maaien.

Hij erkent volledig de trouwe dienst van Zijn arbeiders in vroegere dagen. Dat zijn de profeten die door de Geest van Christus hebben gesproken over de Verlosser en over het lijden dat over Christus komen zou en de heerlijkheden daarna (1Pt 1:10-12). Wat zij hebben gezaaid, is niet tevergeefs geweest. De tijd om te maaien heeft op zich laten wachten, maar is met de komst van de Zoon van God aangebroken. Iemand die mensen bij de Heer mag brengen, wordt daartoe in de gelegenheid gesteld omdat meerderen vóór hem deze mensen al over Hem hebben verteld. Hij mag dan het laatste zetje geven, het bevrijdende woord spreken dat onder de genadige werking van Gods Geest iemand tot overgave aan de Heer Jezus brengt.

Copyright information for DutKingComments