John 6:5-6
Filippus op de proef gesteld
De Heer wordt niet moe om Zijn volk door zegeningen te overtuigen van de goedheid van God, opdat ze tot Hem zouden terugkeren. De spijziging komt in alle vier evangeliën voor, maar alleen hier zijn er geen inleidende omstandigheden. De nadruk ligt helemaal op de heerlijkheid van de Zoon die het hele tafereel vult. Alles is in Zijn hand. We zien Zijn Godheid, want “Hij wist wat Hij zou doen”, en we zien Zijn afhankelijke Mensheid als Hij dankt voor het voedsel (Jh 6:11).Hij neemt het initiatief en begint met de vraag aan Filippus waar ze broden zullen kopen om hun allemaal te eten te geven. Met Zijn vraag wil Hij hem op de proef stellen. Hij wil zien hoever Filippus al is ingedrongen in Zijn heerlijkheid en macht. Als de eeuwige God weet Hij dat, maar Hij wil hem tot een antwoord brengen waaruit voor Filippus zelf zal blijken hoe hij een situatie beoordeelt, waarbij het aankomt op geloof in Hem. Zulke vragen stelt de Heer ons ook wel eens. Hoe reageren wij op situaties waarbij het aankomt op geloof in Hem? Voor Hem levert die situatie geen probleem op, want in Zijn Goddelijke alwetendheid weet Hij wat Hij zal doen (vgl. Jh 2:24-25; Jh 13:3; Jh 18:4) en dat Hij daartoe de macht heeft. Uit het antwoord van Filippus blijkt dat hij de situatie beoordeelt naar menselijke maatstaven en dat hij in zijn beoordeling van Christus niet verheven is boven de menigte. Hij kijkt bij wijze van spreken in de beurs, ziet wat daarin zit en zegt dat dit ontoereikend is. Alsof de Heer dat niet wist. Dan komt er een van de andere discipelen bij de Heer. Het is Andréas, de broer van Petrus. Zoals hij Petrus bij de Heer heeft gebracht (Jh 1:43), zo brengt hij nu een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen bij Hem. Andréas is iemand die anderen bij de Heer Jezus brengt. Dat is een mooi kenmerk. Ook Andréas vergelijkt wat zij nodig hebben met wat zij bezitten, zonder rekening te houden met de Heer en Zijn macht (vgl. Nm 11:22). Daarom komen de broodjes van de kleine jongen volgens hem ook niet in aanmerking. Toch is dat precies wat de Zoon wil gebruiken om Zijn werk te doen. Hij had het ook met nog veel minder kunnen doen of zelfs van stenen broden kunnen maken om de menigte te verzadigen. In Zijn genade gebruikt Hij echter wat wij Hem geven, zelfs al geloven wij zelf niet dat het ook maar iets voorstelt in het licht van wat nodig is. Het is opmerkelijk dat van de vier beschrijvingen van deze spijziging alleen Johannes vermeldt dat het gerstebroden zijn. Dat herinnert aan de eerstelingsgarve, die van gerst is. De gerst is de eerste vrucht van het land die aan Jahweh wordt gebracht (Lv 23:10; Ex 9:31; Ru 1:22; Ru 2:23). De eerstelingsgarve spreekt van de opstanding, waarover Christus in dit hoofdstuk meerdere keren spreekt. Hij Die in de dood is gegaan, is ook de opgestane Christus. We kunnen dit hoofdstuk dan ook in het bijzonder bezien als een ‘opstandingshoofdstuk’.
Copyright information for
DutKingComments