‏ John 7:22-23

De Heer past Zijn leer toe

Om duidelijk te maken dat onderwijs alleen wordt begrepen als het in praktijk wordt gebracht, wijst de Heer op de wet. Mozes heeft hun de wet gegeven met daarin de geboden van God. Maar niemand van hen doet de wet. Dat maakt duidelijk dat zij de wet niet begrijpen. In plaats daarvan misbruiken zij de wet tot hun eigen heerlijkheid. Zo beroemen de Joden zich erop dat zij de wet hebben gekregen en voelen ze zich daardoor verheven boven andere mensen. De farizeeën onder hen vervloeken zelfs de menigte die de wet niet kent (Jh 7:49).

Dat de mens zijn eigen heerlijkheid zoekt, blijkt daarom het meest uit het misbruik van de wet tot dat doel. De Heer legt dit misbruik bloot. Zij beroemen zich op de wet, maar niemand houdt zich eraan. Zij hebben de mond vol van de wet, maar hoe is hun wandel? Het resultaat van hun roemen is dat zij de Zoon van God zoeken te doden! Hij kent hun moordzucht. Ze kunnen het niet verdragen dat God zo dicht bij hen komt en hun zondige toestand blootlegt.

De menigte die hoort dat de Heer de Joden ervan beschuldigt dat zij Hem willen doden, is zich niet bewust van wat Hij in de harten van de leidslieden ziet. De menigte loopt niet met moordplannen rond om Hem te doden. Daarom reageren zij hoogst verbaasd op de uitspraken van de Heer. Dat ook zij geen enkel besef hebben van Wie Hij is, blijkt wel uit het feit dat ze de oorsprong van Zijn uitspraken aan een demon toeschrijven. Daarom zullen ze later ontvankelijk zijn voor de influisteringen van de leidslieden en wel Zijn dood eisen.

De Heer weet dat zij zich hebben verwonderd over het werk dat Hij heeft gedaan in de genezing van de verlamde (Jh 5:15-16). Dat is een indrukwekkend werk geweest waarvan de indruk is blijven hangen. Het speelt nog steeds in hun gedachten, hoewel het al meer dan een jaar geleden is. De genezing heeft toen ophef veroorzaakt omdat Hij dat wonder op de sabbat heeft verricht. Hij verwijst daar weer naar om verder duidelijk te maken hoe zij met de wet omgaan en hoe dat lijnrecht staat tegenover Zijn handelen in genade.

Hij verwijst weer naar Mozes op wie zij zich zo beroemen. Mozes heeft hun de besnijdenis gegeven (Lv 12:3). De Heer vermeldt erbij dat Mozes de besnijdenis in de wet heeft opgenomen, maar dat de besnijdenis als instelling al bestond voordat de wet er was. God heeft al aan Abraham het gebod van de besnijdenis gegeven (Gn 17:10-13). In elk geval is het zo, dat de Joden tot wie de Heer Zich richt, zich zo strikt houden aan wat Mozes heeft gezegd, dat zij het gebod van de besnijdenis uitvoeren, ook al moet dat op een sabbat gebeuren.

Hij verwijt hen dat ze op Hem verbitterd zijn omdat Hij een hele mens gezond heeft gemaakt op sabbat, terwijl zij een besnijdenis uitvoeren om de wet van Mozes maar niet te verbreken. Het gebod van de besnijdenis weegt voor hen zwaarder dan het sabbatsgebod. Ze maken dus zelf een uitzondering. Hij wil hun laten voelen hoe groot het verschil is tussen het handhaven van een gebod van de wet met betrekking tot een klein lichaamsdeel van een mens en het betonen van genade aan een hele persoon.

Zij oordelen naar het uiterlijk waarneembare, naar het controleerbare, en komen daardoor tot een onrechtvaardig oordeel. Dit oordelen naar het aanzien is ook een groot gevaar voor de gelovige. Zelfs een Godsman als Samuel maakte zich daaraan schuldig en God moest hem daarom vermanen (1Sm 16:7).

De Heer roept hen op om een rechtvaardig oordeel te vellen. Om een rechtvaardig oordeel te kunnen vellen is Zijn onderwijs nodig, dat zij echter niet willen. Hij doorbreekt met Zijn verwijzingen naar de wet hun dwaze wettische redenering.

Copyright information for DutKingComments