‏ Jonah 1:5

Bidden, handelen

Het moet een bont gezelschap geweest zijn aan boord van dat schip. Voor het oog hebben ze als gemeenschappelijk doel ervoor te zorgen dat het schip zijn bestemming bereikt. Door de nood komt naar buiten wat in ieder aanwezig is. Ieder belijdt zijn geloof. Maar het is geen eenheid van geloof, want ieder roept tot zijn eigen god.

Op dezelfde wijze lijkt het voor het oog dat in een bepaalde onderneming ieder zijn steentje bijdraagt aan het welslagen ervan. Maar als er stormen ofwel tegenslagen komen, komt naar buiten wat iemand gelooft. Dan heeft ieder zijn eigen geloofsovertuiging. We zien dat in de politiek, maar ook in de kerk. Het Woord van God wordt niet geraadpleegd. Ieder handelt naar eigen inzicht.

De wereld is in nood. Wie daar oog voor heeft, probeert naar eigen overtuiging daaraan iets te doen. Op allerlei conferenties die men vanwege de nood belegt, komt men niet tot elkaar. Ieder blijft strijden voor de eigen belangen. Die belangen worden gevoed door een ideologie, een filosofie, een godsdienst zonder geloof in Jezus Christus als de Middelaar tussen God en mensen. Het bidden van de schepelingen is een uiting van onmacht waarin een beroep wordt gedaan op een hogere macht.

Naast hun individuele nood die hen individueel doet bidden, is er ook een gezamenlijk handelen. Samen gooien ze de lading overboord. Ze willen het schip lichter maken, zodat het gemakkelijker bestuurbaar is in de storm. Maar het lichter maken van het schip verandert niets aan de hevigheid van de storm. Die raast onverminderd voort. Pas als de oorzaak van de storm bekend is, kan deze tot bedaren worden gebracht. Zo is de mens altijd bezig om problemen draaglijk en hanteerbaar te maken, zonder de oorzaak onder ogen te willen zien.

Het probleem van het schip ligt in het ruim van het schip te slapen. Jona is in een diepe slaap gevallen in de zorgeloze mening dat hij in zijn voornemen is geslaagd. Hoe zou hij eraan kunnen denken dat God hem op zee een halt zou toeroepen en hem zou terugbrengen van zijn ongehoorzame weg?

Zijn slaap is niet de slaap van vertrouwen, zoals bij de Heer Jezus (Mt 8:24) of Petrus (Hd 12:6). Zijn slaap is de slaap van een ongevoelig geweten (1Th 5:6). Hij meent veilig te zijn. Hij is immers in zijn voornemen geslaagd. Maar door zijn slaap is hij ongevoelig voor het onheil dat hij zijn medeschepelingen aandoet.

De handhaving van het eigen ik is er ook de oorzaak van dat anderen in ellende terechtkomen. Dit kunnen we toepassen op het gezin of de plaatselijke gemeente. Als iemand niet wil dat zijn reputatie een deuk oploopt en zijn recht eist waar hij toegeeflijk zou moeten zijn, is dat tot onheil voor het hele gezin of de gemeente.

Copyright information for DutKingComments