‏ Judges 20:28

De voorbereiding tot het derde treffen

Voordat de Israëlieten aan de strijd tegen de boosdoeners begonnen, hadden ze verwacht een gemakkelijke overwinning te zullen behalen. Ze zouden die klus wel even klaren. Ze waren immers met een overweldigende meerderheid. Het resultaat van deze houding is echter dat ze nu al tweemaal zijn verslagen. Ze begrijpen er niets meer van.

In hun radeloosheid wenden ze zich nederig en in tranen opnieuw tot de HEERE bij het huis van God en vragen Hem of ze opnieuw moeten optrekken. Ze gaan zelfs over tot vasten. Er is nu geen sprake meer van een zich vermannen en zich weer in slagorde opstellen. Ze beseffen dat ze hebben gefaald. Het begint tot hen door te dringen dat God eerst hun nog iets heeft te zeggen.

Voordat ze God gaan vragen, offeren ze “brandoffers en dankoffers voor het aangezicht van de HEERE”. Dat is prachtig. Door het brengen van deze offers zeggen ze als het ware dat ze voor God alleen kunnen bestaan op de grondslag van de waarde van deze offers. Beide offers spreken van het werk van de Heer Jezus aan het kruis.

Het brandoffer laat dit werk zien als een werk waardoor de Heer Jezus op het kruis God volkomen heeft verheerlijkt. Het is een offer dat geheel voor God bestemd is (Lv 1:1-17). Op grond van dat offer kan God Zijn volk zegenen en hen aannemen. Het is de enige grond waarop dit kan. Voor ons komt dit mooi tot uitdrukking in Efeziërs 1, waar staat dat God ons “begenadigd [of: aangenaam gemaakt] heeft in de Geliefde” (Ef 1:6). Een brandoffer brengen betekent, dat we ons bewust zijn dat God ons aanziet in de waarde van het werk van de Heer Jezus en niet op grond van iets in onszelf.

Het dank- of vredeoffer is een gemeenschapsoffer. Daarin komt tot uitdrukking dat door het werk van de Heer Jezus er gemeenschap mogelijk is met God, met de Heer Jezus en met alle leden van Gods volk. Een beschrijving van dit offer vinden we in Leviticus 3 en 7 (Lv 3:1-17; Lv 7:11-21). Het brengen van dit offer wil zeggen, dat het bewustzijn aanwezig is van de gemeenschap die er onder het volk van God bestaat.

Daarin is ook Benjamin besloten. Maar omdat in die gemeenschap geen plaats mag zijn voor de zonde – die is immers door het werk, waarvan dit offer spreekt, geoordeeld en weggedaan –, moet de zonde geoordeeld worden. Als er dan met openbaar geworden zonde onder Gods volk moet worden gehandeld, is dat vanuit de betekenis van dit offer en niet vanuit een persoonlijke grief of een zich als groep gekwetst voelen. Het is Gods bedoeling dat Israël toen (en wij nu) op de grondslag van deze offers gaan staan. We zijn nooit in de positie om met een ander te handelen, voordat God heeft kunnen handelen met wat in onze eigen ziel in strijd is met Zijn Naam.

Nog een belangrijk aspect is, dat het hele volk erbij betrokken is. Als er oefeningen zijn om in een bepaald geval tucht te moeten uitoefenen, mogen deze oefeningen niet beperkt blijven tot enkele broeders. Het gaat de hele plaatselijke gemeente aan. Het gaat daarbij niet om een geheime zonde, waarvan slechts een enkeling weet, maar om iets dat algemeen bekend is.

Er is vaak weinig kracht in de uitoefening van tucht omdat de oefening vaak beperkt blijft tot enkelen die een geestelijke gezindheid tonen. Als we met een tuchtzaak werkelijk in Gods tegenwoordigheid komen, kunnen we niet meer alleen verontwaardigd zijn. Dan is er ook echt verdriet over wat er onder ons is gebeurd en waartoe we ook zelf in staat zijn.

Verder is er nog sprake van “de ark van het verbond van God”. Het is de enige keer dat in het boek Richteren de ark wordt genoemd. De ark is een prachtig beeld van Christus. Hij is de basis van alle handelen van God met ons en van ons handelen voor God. Door steeds dat voor ogen te houden worden we ervoor bewaard te handelen in de geest van beter zijn dan de ander. Een juist oordeel over het kwaad en de afzondering ervan is geen basis voor gemeenschap. Onze gemeenschap als heiligen is alleen gegrond op Christus en Zijn dood. Alleen vanuit die positie kan het kwaad geoordeeld worden. Daar moet, in beeld, God Zijn volk brengen door de tuchtiging die Hij moet toelaten.

Het gaat hierbij niet om een vergelijking tussen Benjamin en Israël, maar om wat kwaad is in de ogen van God en dat dit moet worden weggedaan op de manier die Hij aangeeft. Hij kan het kwaad te midden van Zijn volk niet dulden omdat Hij te midden van Zijn volk woont. Dat geldt op precies dezelfde wijze vandaag voor de plaatselijke gemeente die samenkomt tot de Naam van de Heer Jezus. Hij heeft daarvan gezegd: “Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in hun midden” (Mt 18:20). Daarom moet de zonde uit een plaatselijke gemeente worden verwijderd.

Bij het proces waaraan God Zijn volk onderwerpt om hen in de juiste gezindheid te brengen, wordt ook nog de naam van Pinehas genoemd. Zoals al eerder is opgemerkt, geeft dit aan dat de periode waarin deze gebeurtenis plaatsvindt, moet zijn vlak nadat het volk in het beloofde land is aangekomen. Pinehas is een man die in de woestijn voor de eer van God heeft geijverd. Als het kwaad het kamp is binnengedrongen, oordeelt hij het door de boosdoeners te doden (Nm 25:6-15).

We moeten na-ijverig zijn met de na-ijver van God en niet met onze natuurlijke gevoelens. Bij Pinehas was een heilige, priesterlijke en geestelijke verontwaardiging. Bij hem kunnen we inzicht in Gods gedachten waarnemen. Dat het volk bij hem komt om door hem de HEERE te raadplegen, laat ons ook zien dat het volk is waar het moet zijn.

We kunnen wel zeggen dat Paulus de Pinehas van het Nieuwe Testament is. Hij heeft zich enorm ingezet om in alle gemeenten de wil van God bekend te maken. Hij heeft steeds gestreden als de gelovigen door verkeerde leer of verkeerde praktijken van Christus dreigden af te wijken. Het is te hopen dat ook ieder van ons een Pinehas wil zijn.

Copyright information for DutKingComments