‏ Leviticus 23:4-43

Opdracht de feesttijden uit te roepen

Nu komen de feesten die tot de rust van het vrederijk zullen voeren. Ze zijn al een keer in de inleiding genoemd in verband met de profetische betekenis. Nu gaat het om “hun vastgestelde tijd”:

1. Het Pascha moet worden gehouden op de 14e van de eerste maand.

2. Het Feest van de ongezuurde broden, dat onmiddellijk op het Pascha aansluit en wordt gehouden van de 15e tot de 22e van de eerste maand.

3. De eerstelingsgarve; deze wordt aangeboden op een sabbat na het begin van de oogst.

4. Het Wekenfeest, het middelste feest, in de derde maand, is vijftig dagen na het aanbieden van de eerstelingsgarve; dit feest wordt het Wekenfeest genoemd omdat het zeven weken na het vorige plaatsvindt.

Met het vijfde feest begint de tweede groep van drie feesten die precies een half jaar later plaatsvinden:

5. Het feest van nieuwe maan is op de 1e van de zevende maand.

6. De Verzoendag is op de 10e van de zevende maand.

7. Het Loofhuttenfeest is van de 15e tot de 22e van de zevende maand.

Er is verband tussen de eerste groep feesten en de tweede groep feesten:

1. Op 10-1 moet het paaslam in huis worden genomen; op 10-7 is de Verzoendag.

2. Op 15-1 begint het Feest van de ongezuurde broden; op 15-7 begint het Loofhuttenfeest.

Een andere indeling van de feesten kan worden gemaakt naar de woorden “de HEERE sprak tot Mozes” in de Lv 23:1; 9; 23; 26; 33.

De oogstfeesten kunnen pas in het land worden gevierd. Er zijn drie oogstfeesten:

1. Het feest van de eerstelingsgarve wordt gevierd als het allereerste graan van het land komt. Dat is de gersteoogst.

2. Daarna volgt vijftig dagen later de tarweoogst (Ex 9:31-32; Ru 1:22; Ru 2:23) en worden de beweegbroden gebracht.

3. In de zevende maand vindt het laatste oogstfeest, het Loofhuttenfeest, plaats ter gelegenheid van de wijnoogst en de olijvenoogst.

Het Pascha

De feesten beginnen met het Pascha. De behoudenis op aarde, voorgesteld in de sabbat als een beeld van het vrederijk, begint met wat het Pascha voorstelt: Christus en Zijn werk op het kruis (1Ko 5:7b). Evenzo is de rust die een zondaar voor zijn geweten nodig heeft te vinden in Christus en Zijn werk aan het kruis. In Exodus 12 verklaart God het Pascha tot een nieuw begin, “het begin van de maanden … de eerste … van de maanden van het jaar” (Ex 12:2). Daar wordt de zevende maand van het jaar tot de eerste maand van het jaar gemaakt. Een zondaar die tot bekering komt, krijgt en begint een nieuw leven.

De eerste viering, in Egypte, is met het oog op de verlossing uit Egypte. Het bloed bevrijdt hen van het oordeel van God. Het is een unieke viering. Het ziet op de bekering van een zondaar. Elke volgende viering is een gedachtenis aan die gebeurtenis (Nm 9:1-5). Dat zien we terug in de viering van het avondmaal, dat we elke eerste dag van de week vieren. Hier in Leviticus is het Pascha een feest voor de HEERE. Het is van belang dat wij leren kennen wat het ware Paschalam voor God betekent als de grondslag waarop Hij een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal hebben, waar aan de zonde niet meer wordt gedacht.

Het Feest van de ongezuurde broden

Direct aansluitend op het Pascha volgt het Feest van de ongezuurde broden. Deze twee feesten vormen een eenheid. In Lukas 22 worden beide feesten vereenzelvigd: “Het Feest van de ongezuurde broden nu, Pascha geheten” (Lk 22:1). Het Feest van de ongezuurde broden wordt gekenmerkt door de afwezigheid van zuurdeeg. De volledige afwezigheid van zuurdeeg, dat een beeld is van de zonde, heeft de wandel en natuur van Christus op aarde gekenmerkt en wordt ook in ons vervuld voor zover we Christus in ons leven laten zien.

In de beelden van de Schrift stelt zuurdeeg altijd de zonde voor, waarbij de zonde zich in verschillende vormen openbaart. Er is sprake van:

1. “Het zuurdeeg van de farizeeën en sadduceeën” (Mt 16:5-12). Hiermee wordt de leer van farizeeën bedoeld, dat is het wetticisme of het toevoegen aan Gods Woord, en de leer van de sadduceeën, dat is het rationalisme of afdoen van Gods Woord.

2. Het “zuurdeeg van Herodes” (Mk 8:15), dat zijn de vleselijke genoegens.

3. “Oud zuurdeeg”, “zuurdeeg van slechtheid en boosheid” (1Ko 5:8), dat is een zondige levenspraktijk.

4 “Een beetje zuurdeeg” (Gl 5:9), dat dwaalleer over het werk van de Heer Jezus voorstelt.

5. Het “zuurdeeg, dat een vrouw nam en verborg in drie maten meel” (Mt 13:33). Dit vormt geen uitzondering op het feit dat zuurdeeg altijd zonde voorstelt. Het stelt het invoeren van afgodische beginselen in het koninkrijk der hemelen voor (Zc 5:5-11).

Het eten van ongezuurde broden is een beeld van het zich voeden met de Heer Jezus, in Wie niets van de zonde aanwezig is. Dat geldt voor Zijn leven op aarde, Zijn bestaan daarvóór en voor Zijn leven nu in de hemel. Hij is op aarde het ware graanoffer geweest, waarin ook geen zuurdeeg aanwezig mag zijn (Lv 2:11).

Van Hem kunnen we pas ‘eten’ als we de betekenis van het Pascha kennen. Eerst moeten we ons voeden met Zijn dood, daarna pas kunnen we ons voeden met Zijn leven. Zonder bekering en wedergeboorte kan Hij slechts een goed voorbeeld zijn, maar geen voedsel.

Het feest wordt zeven dagen gevierd. Zeven is het getal van de volmaaktheid en stelt hier ons hele leven voor. Op de eerste dag en op de zevende dag moet er een heilige samenkomst zijn. Daarbij mag niets van menselijke inspanning of verplichting een rol spelen. Op elke dag moet een vuuroffer worden gebracht. Alle eer gaat naar de HEERE, Hij wordt geprezen. Zo mogen wij de samenkomsten beleven en mag ons leven ook rondom de samenkomsten zich afspelen als een lofprijzing voor de Heer.

De eerstelingsgarve

Hier begint een nieuw feest. De eerstelingsgarve – letterlijk: de garf van het begin – moet worden gebracht “op de dag na de sabbat”, dat wil zeggen op de eerste dag van de nieuwe week. De Heer Jezus heeft het Pascha op vrijdag gevierd en is op vrijdag gestorven. De dag erna, op de sabbat, is het begin van het Feest van de ongezuurde broden en dan ligt Hij in het graf. Op eerste dag van de week is Hij opgestaan en dat is de dag waarop de eerstelingsgarve naar de priester wordt gebracht. De eerstelingsgarve spreekt van de opstanding van de Heer Jezus uit de doden. Hij is de Eersteling uit de doden (1Ko 15:20; 23), het begin van een nieuwe oogst voor God.

In geestelijk opzicht is de aansluiting met het vorige feest van belang. In Zijn opstanding heeft de Heer Jezus, nadat Hij door Zijn dood God volmaakt heeft verheerlijkt op het terrein van de zonde, alles wat dat terrein beheerst, achter Zich gelaten. De dood, de zonde, de macht van de satan, het oordeel, heeft met Hem geen enkele verbinding meer. Het besef dat ik met zo Iemand verbonden ben, Iemand Die is opgestaan uit de dood, geeft mij de kracht om een ‘ongezuurd leven’ te leiden.

In Johannes 19 staat: “De dag van die sabbat was groot” (Jh 19:31). Die sabbat is om drie redenen groot:

1. Het is altijd al de belangrijkste dag van de week.

2. Het is de eerste dag van de ongezuurde broden, het feest dat direct op het Pascha volgt.

3. Het is de sabbat die voorafgaat aan het feest van de eerstelingsgarve.

God heeft ervoor gezorgd dat de Heer Jezus is gestorven op de dag dat het Pascha wordt gevierd en dat Hij is opgestaan op de dag dat de eerstelingsgarve naar de priester wordt gebracht. Zo zijn de eerste drie feesten, en ook het Wekenfeest, dat is het Pinksterfeest, dat vijftig dagen later volgt, precies vervuld in het jaar dat de Heer Jezus sterft.

Het feest van de eerstelingsgarve kan alleen in het land plaatsvinden. De garve moet naar de priester worden gebracht. Hij beweegt die voor het aangezicht van de HEERE en dat maakt hem, die de garve brengt, welgevallig. Door de opstanding van de Heer Jezus zijn wij voor God aangenaam. Wij mogen als priester over de opgestane Heer aan de Vader vertellen.

Het kan niet anders of er komen ook een brandoffer en een graanoffer bij. De opstanding van de Heer Jezus is niet los te zien van Zijn volmaakte leven en Zijn dood waarin Hij God heeft verheerlijkt. Het is niet mogelijk aan Hem te denken zonder te denken aan het kruis. Het plengoffer van wijn ontbreekt niet. Het stelt de vreugde voor die dit offer aan God geeft.

Het verbod “u mag geen brood eten … tot op deze zelfde dag” (Lv 23:14) is het verbod om iets te eten van de nieuwe oogst, voordat daarvan iets aan “uw God” is gebracht. We kunnen hieruit leren dat wij altijd met God moeten beginnen, elke dag, elke maaltijd, elk voornemen, elk werk (vgl. Mt 6:33). Het is belangrijk Hem te vereren “met de eerstelingen van heel je opbrengst” (Sp 3:9).

Wat betreft het in geestelijke zin nuttigen van het voedsel van het land wordt ons in dit voorschrift voorgesteld dat het pas te nuttigen is als we dat verbinden met de opstanding van de Heer Jezus. Daardoor is het voor ons mogelijk geworden te genieten van alle zegeningen die het land, de hemelse gewesten, voor ons heeft.

De twee beweegbroden

Het feest van de eerstelingsgarve is voor de “woongebieden” (Lv 23:14). Het spreekt ervan dat we thuis bezig zijn met de opgestane Heer. Dit bezig zijn is een voorbereiding, een geestelijke oefening, op het volgende feest dat na vijftig dagen volgt. Aan dit feest is weer een heilige samenkomst verbonden.

Vijftig dagen na de eerstelingsgarve wordt een andere eersteling gebracht (Lv 23:17). De eerstelingsgarve is van gerst. De eersteling van het Wekenfeest is van tarwe. Deze wordt ook “een nieuw graanoffer” genoemd (Lv 23:16). De eerstelingsgarve komt zo van het land en wordt direct aan de HEERE aangeboden. De eerstelingen van het Wekenfeest ondergaan een proces van malen en bakken om er de beweegbroden van te maken. Dit nieuwe graanoffer bevat zuurdeeg. Het komt voor het aangezicht van de HEERE, maar niet op het altaar (Lv 2:12).

Dit verwijst naar de uitstorting van de Heilige Geest, die plaatsvindt vijftig dagen nadat de Heer is opgestaan, op het Pinksterfeest op een eerste dag van de week (Hd 2:1-4). Daardoor ontstaat de gemeente. De eerstelingsgarve stelt de Heer Jezus voor. De beweegbroden stellen niet de Heer Jezus, maar de gemeente voor. De gemeente bestaat uit mensen die van nature zondaars zijn, maar in wie de werking van het zuurdeeg (de zonde) tot staan is gebracht door het oordeel dat de Heer Jezus heeft gedragen. Dit zien we in het beeld van het brood dat wordt gebakken in het vuur waardoor het zuurdeeg zijn werkzaamheid wordt ontnomen.

Het brood moet thuis worden klaargemaakt in de tijd tussen de eerstelingsgarve en het Wekenfeest. Dat is een tijd van voorbereiding. Het wordt uit de woongebieden meegebracht. Over de vijftig dagen die liggen tussen de opstanding van de Heer Jezus en het Pinksterfeest wordt iets gezegd in het begin van het boek Handelingen (Hd 1:1-5). De Heer heeft in die dagen met Zijn discipelen gesproken “over de dingen die het Koninkrijk van God betreffen” (Hd 1:3), dat is over Gods getuigenis op aarde tijdens Zijn afwezigheid.

Het getal “twee” in de “twee broden” wijst erop dat de gemeente bestaat uit gelovigen uit twee mensengroepen: Joden en heidenen (Ef 2:14-16). Het getal ‘twee’ wijst ook op een afdoende getuigenis (2Ko 13:1). De twee broden spreken van het getuigenis van God dat op aarde door de gemeente wordt afgelegd als gevolg van het werk van de Heer Jezus en daarop is gegrond.

De broden zijn tarwebroden. De gemeente heeft hetzelfde leven als de Heer Jezus. Hij is de tarwekorrel die in de aarde is gevallen en is gestorven en die veel vrucht heeft voortgebracht (Jh 12:24). De gemeente legt getuigenis af van wat de Heer Jezus op aarde is geweest. De leden van de gemeente vertonen de nieuwe natuur, dat is de natuur van Hem Die nu in de hemel is.

De gemeente wordt hier voorgesteld in de eerstelingen. Zo spreekt het Nieuwe Testament ook over de gelovigen als eerstelingen (Jk 1:18; Rm 8:23; Hb 12:23).

Bij de beweegbroden worden veel offers gebracht. Dat past bij de rijke vrucht van het werk van de Heer Jezus. Deze rijke vrucht zien we in de gemeente. Bij de offers is nu ook een zondoffer (Lv 23:19). Dat is nodig om te voorzien in het falen van ons getuigenis voor God op aarde. Dit zondoffer ontbreekt bij de eerstelingsgarve die een beeld is van de Heer Jezus. Er is ook een dankoffer, het offer dat de gemeenschap tussen God en Zijn volk en tussen de leden van het volk onderling voorstelt.

De priester beweegt de broden voor het aangezicht van de HEERE. De priester mag er ook van eten. Wij mogen als priesters de waarheid van de gemeente als Gods getuigenis op aarde, als “pilaar en grondslag van de waarheid” (1Tm 3:15), voor God heen en weer bewegen. We mogen Hem erover vertellen hoe groot dat voor Hem en ons is. Dat is tevens voedsel voor ons. Het geeft kracht deze waarheid in praktijk te brengen. We moeten daarbij wel bedenken dat het gaat om Hem Die de waarheid is en Die in het volgende vers wordt voorgesteld als de verborgenheid van de Godsvrucht: “En ongetwijfeld, groot is de verborgenheid van de Godsvrucht: Hij Die geopenbaard is in [het] vlees, gerechtvaardigd in [de] Geest, gezien door [de] engelen, gepredikt onder [de] volken, geloofd in [de] wereld, opgenomen in heerlijkheid” (1Tm 3:16).

Aan het bewegen van de broden wordt weer een heilige samenkomst verbonden. De Heer wil niet dat onze samenkomsten door ons als een soort dienstwerk worden ervaren. Hij wil dat we onze diensten hebben als feesten voor Hem. Anders verworden “de feesten van de HEERE” tot ‘feesten van de Joden’ (Jh 6:4; Jh 5:1; Jh 7:2) of een feest van broeders en zusters, wat een grote degradatie van deze feesten betekent.

De arme en de vreemdeling

Dit vers is belangrijk in verband met de profetische betekenis van het hele hoofdstuk. Als de oogst van de eerstelingen is binnengehaald, is niet alle oogst ingehaald. Als de gemeente van de aarde is weggenomen, blijft er nog een getuigenis voor God op aarde over. De nalezing is voor de arme en de vreemdeling. De arme behoort tot Gods volk. In de arme zien we een beeld van het overblijfsel dat straks in Jeruzalem zal zijn en dat ellendig en arm zal zijn. In de vreemdeling zien we een beeld van de volken tot wie het evangelie van het koninkrijk zal komen en dat zal worden aangenomen.

De dag van het bazuingeschal

Hier begint een nieuw spreken van de HEERE, een nieuw gedeelte. De feesten die nu volgen, vinden plaats in de zevende maand, die vroeger de eerste maand was. Het is een nieuw begin dat het einde inluidt – in Exodus 23 lezen we over “het Feest van de inzameling aan het einde van het jaar” (Ex 23:16). De laatste drie feesten volgen elkaar snel op. Ze worden gevierd op de eerste dag, op de tiende dag en van de vijftiende tot de tweeëntwintigste dag.

Bij Israël begint de maand altijd met nieuwe maan. Dan moet de bazuin worden geblazen: “Blaas [op] de bazuin bij nieuwemaan” (Ps 81:4). De maan ontvangt zijn licht van de zon en weerspiegelt dat. Het getuigenis van Israël is verdonkerd, maar er komt een tijd dat het weer zal beginnen te schijnen. Dat is als de gemeente is opgenomen. God zal Zijn volk eerst verlossen uit de benauwdheid die hun is aangedaan door hun vijanden. Daarna zal het volk het licht dat van God afkomstig is, weer gaan doorgeven.

De dag begint met rust, tot bezinning komen. Dat is altijd de start van iets nieuws. Het startsein wordt gegeven door de bazuin (Nm 10:3; 10; Js 27:13). De bazuin is een beeld van het Woord van God. Als Gods Woord ingang krijgt in hart en geweten, bewerkt dat eerst verootmoediging, ophouden met eigen inspanningen, tot rust komen. De eerste tekenen van het herstel dat Israël zal beleven, zullen zijn dat zij zich verootmoedigen voor de HEERE (Zc 12:10-14). Dat zien we in het volgende feest.

De Verzoendag

De Verzoendag is uitvoerig behandeld in Leviticus 16. Hier gaat het om de profetische samenhang die er is met de andere feesten. Zo worden hier de offers voor Aäron en zijn huis niet genoemd. Er is slechts sprake van een vuuroffer. De nadruk valt hier op verootmoediging en het afzien van enig werk.

De gedachte aan verzoening moet bij ons verootmoediging bewerken. Verzoening is nodig vanwege onze zonden. Die verzoening hebben wij niet kunnen bewerken. Om ons te verzoenen met God is het nodig geweest dat de Heer Jezus tot zonde is gemaakt en Zijn bloed heeft gestort, dat wil zeggen dat Hij in de dood is gegaan, want het loon van de zonde is de dood. Door Zijn bloed heeft Hij verzoening bewerkt. Op een andere manier is het niet mogelijk.

De vreugde van het Loofhuttenfeest – het volgende en afsluitende feest – moet noodzakelijk worden voorafgegaan door verootmoediging. Pas na de belijdenis, die het volk met de woorden van Jesaja 53 zal uitspreken (Js 53:1-12), kan het feest worden. Op de Verzoendag zal de Hogepriester uit het heiligdom komen. Dan zullen ze zien op Hem Die zij doorstoken hebben en Hij zal hen vergeven.

Het Loofhuttenfeest

De wijnoogst en de olijvenoogst vormen de aanleiding voor het Loofhuttenfeest. Wijn is een beeld van de vreugde (Ps 104:15a), (zalf)olie is een beeld van de Heilige Geest (1Jh 2:20; 27). Beide staan ze in verbinding met het vrederijk. De Heilige Geest zal vreugde bewerken in allen die in het vrederijk leven. Dat is voor de aarde in het algemeen en Israël in het bijzonder het doel van Gods wegen.

De offers die op dit feest worden gebracht, worden uitvoerig in Numeri 29 beschreven (zie de uitleg daar). Israël zal in de toekomst begrijpen dat de zegen van het vrederijk uitsluitend op het werk van de Heer Jezus aan het kruis is gebaseerd.

Aan het Loofhuttenfeest is een achtste dag verbonden (Lv 23:36). Die ziet vooruit op de eeuwigheid. In Johannes 7 spreekt de Heer Jezus op deze achtste dag over de Heilige Geest (Jh 7:37-39). Hij zegt dat Die zal komen als Hij verheerlijkt in de hemel is. Dat is gebeurd op de Pinksterdag, waardoor de gemeente is ontstaan. De gemeente is geen onderwerp van de profetie. Profetie heeft altijd met de aarde te doen en de gemeente hoort niet bij de aarde, maar bij de hemel, bij de eeuwigheid.

De offers bij de feesten

Voor er een verdere beschrijving van het Loofhuttenfeest plaatsvindt, vindt eerst nog een herinnering aan de belangrijkste elementen van de feesten plaats als een soort samenvatting:

1. De feesten moeten “als heilige samenkomsten” worden uitgeroepen. Het volk moet samenkomen om tot God te naderen en met Hem gemeenschap te hebben.

2. Deze gemeenschap komt op speciale wijze tot uitdrukking in het brengen van offers.

3. De priesters en het hele volk worden eraan herinnerd dat alle andere offers ook zullen worden gebracht, wat weergegeven wordt door het woord “naast”.

Vervolg van het Loofhuttenfeest

Hier vervolgt de HEERE de beschrijving van het Loofhuttenfeest. De hele oogst van het land is ingezameld. Kan het nu anders zijn dan dat het hele volk vol dankbaarheid aan de HEERE voor Hem een feest viert? Als wij alle zegeningen overzien waarmee God ons gezegend heeft, kan het dan anders dan dat ons hart overstroomt van dankbaarheid en vreugde?

Het feest begint met een sabbatsrust – wat niet betekent dat de eerste dag van het feest ook op een sabbat valt – en het eindigt ermee. Dit feest stelt de tijd voor die “[de] bedeling van de volheid der tijden” wordt genoemd (Ef 1:10a). Dat is de tijd waarin Gods voornemen in vervulling gaat “om alles wat in de hemelen en wat op de aarde is onder één Hoofd samen te brengen in Christus” (Ef 1:10b). Christus zal dan als de ware Adam samen met Zijn gemeente als Zijn vrouw over de schepping regeren.

Van de verschillende vruchten en takken van diverse bomen moeten hutten gemaakt worden. Het is allemaal symbolisch voor het zich geplaatst weten in de zegeningen van het beloofde land. De vruchten van sierlijke bomen spreken van genot voor tong en oog. Alles wat gesmaakt en gezien wordt, is een weldaad voor de zintuigen van de mens. Er is niets wat stoort. De palmtakken spreken van overwinning en verkwikking (Jh 12:13; Op 7:9; Ex 15:27). Het voortdurende groen van de takken van loofbomen spreekt van blijvende jeugdigheid, terwijl de takken van beekwilgen laten zien dat waar eens treurzang was, daarvoor in de plaats vreugdegejuich is gekomen.

Het hele tafereel van loofhutten is één grote lofzang op Gods grote daden. Hij heeft alles voor het volk gedaan om het in de door Hem beloofde zegen te brengen. Hij heeft het uit de slavernij van Egypte gevoerd en via Zijn wegen ten slotte in de eeuwige rust gebracht. Zoals Hij Zijn volk eens uit de macht van de vijand heeft bevrijd en in het beloofde land heeft bracht, zo zal Hij in de nabije toekomst Zijn volk uit de benauwdheid redden en in de beloofde zegen brengen. Zij hebben door ontrouw de zegen van het land verspeeld. Dat zal in de toekomst niet meer gebeuren. Hij zal Zijn wetten in hun harten geven en Zijn volk zal Hem dienen. Hij is het waard om daarvoor eeuwig geprezen te worden – en dat zal ook gebeuren.

De vreugde die straks het deel van Israël en van de schepping zal zijn, mag nu al elke dag het deel van de gelovigen zijn (Jh 15:11; Jh 16:24; Jh 17:13; 1Jh 1:4). Zij mogen en kunnen die vreugde genieten omdat zij nieuw leven bezitten, leven uit God, het eeuwige leven. Dit leven zullen ze binnenkort in volmaaktheid genieten als de Heer Jezus komt om de gemeente tot Zich te nemen.

Copyright information for DutKingComments