‏ Mark 11:1-11

De Heer heeft een veulen nodig

Het is zondag, de eerste dag van de laatste week van het leven van de Heer op aarde vóór het kruis. Aan het einde van deze week zal gebeuren waarover Hij drie keer tot Zijn discipelen heeft gesproken: Zijn overlevering, verwerping, lijden en dood. In één adem heeft Hij ook gesproken over Zijn opstanding. Die zal plaatsvinden op de eerste dag van de volgende, de nieuwe, week.

Voordat Hij Zich overgeeft in de handen van mensen voor deze mishandeling, zorgt God ervoor dat er een prachtig getuigenis van Hem wordt gegeven. Dat gebeurt als zij Jeruzalem naderen en in de buurt van Bethfagé en Bethanië aan de Olijfberg zijn. Beide dorpen staan in verbinding met de Olijfberg, de verheven berg die in verbinding staat met enkele grote gebeurtenissen uit Zijn leven.

De namen van de dorpen geven ons in hun betekenis de kenmerken van het gelovig overblijfsel. Bethfagé betekent ‘huis van onrijpe vijgen’ en Bethanië betekent ‘huis van ellende’. Deze kenmerken staan tegenover het afvallige Jeruzalem. Vanuit de omgeving van deze twee dorpen zendt de Heer twee van Zijn discipelen weg met een opdracht. Hij is altijd de Gebieder, de Opdrachtgever, Die weet wat er moet gebeuren.

De discipelen krijgen een nauwkeurig beschreven opdracht met betrekking tot de plaats en wat ze er zullen vinden en moeten doen. We zien hier dat Christus als God volmaakte kennis van de gebeurtenis heeft, zoals Hij dat heeft van alles wat er gaat gebeuren. De toekomst is voor Hem heden en Hij is alomtegenwoordig op elke plaats, met volmaakte kennis van de omstandigheden. Tegelijk zien we in dit evangelie een Dienaar Die met overtuiging en in gehoorzaamheid Zijn opdracht vervult. We kunnen zeggen dat Zijn Vader, Zijn hemelse Opdrachtgever, Hem heeft gezegd wat Hij moet doen en Hij doet dat.

Hij heeft een veulen nodig waarop nog nooit een mens heeft gezeten. Hij zal de eerste zijn Die het dier berijdt. Het is het beeld van het nieuwe dat Hij brengt dat nooit enig ander mens heeft laten zien: een geest van volkomen gehoorzaamheid tot in de dood. Hij kan ook niets gebruiken wat al in dienst van de zondige mens is geweest, want dat middel vertoont de sporen van de zonde. Het veulen staat klaar voor Hem. Het staat voor Hem vastgebonden. De discipelen moeten het losmaken en meebrengen. Wij zijn van nature ezels die gelost moesten worden en dan bedoeld zijn om de Heer Jezus rond te dragen.

De Heer weet dat er iemand is die zal vragen waarom ze dit doen. Hij geeft de discipelen ook het antwoord in de mond. Ze moeten antwoorden dat “de Heer” het nodig heeft. ‘De Heer’ kan zowel slaan op de Heer Jezus als op Jahweh. Het geloof weet dat het een en dezelfde Persoon is. Zodra ze dit antwoord geven, zal de eigenaar het veulen niet alleen laten gaan, maar het ‘zenden’. Hierin zien wij de regerende hand van God. Hij bestuurt de gevoelens van de eigenaar, zoals Hij even hierna de gevoelens van de menigten bestuurt.

Er is wel eens gezegd dat de Heer niets of niemand nodig heeft voor Zijn werk. Daarom is het des te opmerkelijker dat de enige keer dat erover wordt gesproken dat Hij iets nodig heeft, dit een ezelsveulen betreft. Als Hij ons wil gebruiken voor Zijn werk, zoals Hij dit veulen gebruikte, is de vergelijking duidelijk dat wij ons niets hoeven te verbeelden met betrekking tot het werk dat we voor Hem mogen doen. Het gaat erom dat Hij ons kan gebruiken tot Zijn verheerlijking, zoals het veulen Hem droeg, waardoor de mensen Hem bejubelden. Het veulen kreeg geen enkele eer. Het deed slechts, waartoe het geboren was.

De discipelen gaan gehoorzaam op weg. En precies zoals de Heer hun heeft gezegd, vinden ze het veulen. Het is gemakkelijk mee te nemen, ze hoeven het niet te vangen. Het staat klaar voor de dienst. Ze moeten het alleen losmaken van de oude omgeving om te kunnen dienen in een nieuwe dienst. Zo zijn we allemaal door God uitverkoren om de Heer te dienen en neemt Hij ons daarvandaan waar we zijn op het ogenblik dat Hij ons wil gaan gebruiken. Een mooi voorbeeld daarvan hebben we in Saulus, de latere Paulus.

Er zijn meerdere mensen die zien wat er gebeurt. Normaal zou dit opschudding veroorzaken, want er werd een ezel gestolen. Het is echter alsof de mensen alleen willen weten wat de discipelen doen. God heeft in hun hart de overtuiging gewerkt dat dit geen diefstal is, maar het afhalen van een bestelling. Alleen moeten ze weten dat dit de juiste mensen zijn die het veulen komen halen.

De discipelen spreken, zoals de Heer hun heeft gezegd. Dat bewerkt berusting bij het gezelschap dat vragen stelt. We zien dat er meerderen zijn – en niet alleen de eigenaar – die door het antwoord tevreden worden gesteld en geen bezwaren meer maken.

De Heer wordt bejubeld

Het veulen wordt bij de Heer gebracht. Nu legt Gods Geest beslag op de discipelen en ook op de menigten. De discipelen werpen hun kleren op het veulen. Alles wat hun waardigheid gaf, geven ze aan Hem om erop te zitten. Ze stellen het Hem ter beschikking, opdat Hij erdoor wordt rondgedragen.

Velen volgen het voorbeeld van de discipelen en spreiden als eerbetoon hun kleren over de weg, opdat Hij daarover kan gaan. Ook worden er palmtakken op de weg gespreid als een beeld van overwinning. In de optocht die volgt, gaat een menigte voor Hem uit, terwijl een andere menigte Hem volgt. Hij bevindt Zich in het midden van twee menigten, zoals eens de tabernakel werd vooruitgegaan door zes stammen en werd gevolgd door zes stammen (Nm 2:17).

Onder de werking van Gods Geest wordt Hem door de menigte “Hosanna” toegeroepen. Hosanna betekent ‘Red toch!’ of ‘Geef toch heil!’. Ze spreken woorden uit die alleen tot de Messias gericht kunnen worden (Ps 118:26). Ze erkennen Hem als Degene Die komt in de Naam van Jahweh om als de rechthebbende Zoon van David het koninkrijk op te richten.

In het berijden van het veulen vervult Hij de profetie van Zacharia (Zc 9:9). Als de vredelievende Koning komt Hij in nederigheid tot Zijn volk. Het veulen is daarvoor het gepaste beeld (vgl. 1Kn 1:33). Een paard geeft het beeld van strijd en oorlog (Op 19:11).

Hoe weinig de menigten ook begrijpen van wat ze roepen, toch is wat zij roepen volkomen op zijn plaats. Ze verbinden het komende koninkrijk ook met de hoogste hemelen. De redding of de behoudenis is de redding of de behoudenis die in de hoogste hemelen bij God is en bij Hem vandaan moet komen.

De Heer reageert niet op de uitingen van eerbetoon van het volk. Hij wijst het niet af, want het is Gods getuigenis aangaande Hem. Hij aanvaardt het ook niet, want het is geen getuigenis dat uit het hart van een bekeerd volk komt. Hij gaat de tempel binnen, waar de ware dienst aan God zou moeten plaatsvinden. Maar Hij vindt er geen vrucht, zoals de volgende geschiedenis duidelijk maakt. Er is niets voor Hem en niets voor God, alles is leeg.

Met grote waardigheid neemt Hij, als de Rechter van alles, kennis van alles wat in de tempel wordt gedaan. De tempel is het godsdienstig centrum van het volk. Daar kan Hij het best de geestelijke toestand peilen. Zoals Hij in de gemeenten met ogen als een vuurvlam alles bekijkt (Op 1:12-15), bekijkt Hij alles in de tempel. Als Hij alles rondom heeft bekeken – dit staat alleen in dit evangelie –, verlaat Hij zonder iets te zeggen de tempel. Hij, Jahweh, God, heeft Zijn tempel bezocht.

Omdat het al laat is en Hij niet wil overnachten in Jeruzalem, dat Hem verworpen heeft, gaat Hij naar Bethanië. Hij weet dat Hij daar wel welkom is.

Copyright information for DutKingComments