Nehemiah 9:32-37

Vragen om Gods gunst

De Levieten hebben in de voorgaande verzen de geschiedenis van Gods trouw tegenover de ontrouw van het volk op indrukwekkende wijze voor Gods aangezicht verhaald. Op grond daarvan gaan ze nu bij Hem pleiten met het oog op hun huidige toestand van ontrouw en zwakheid. Zij stellen het volk in al Zijn geledingen aan de “grote, geweldige en ontzagwekkende God” voor, Die zij in de eerste plaats en bovenal “onze God” noemen.

Zij spreken Hem aan in Zijn relatie met hen. In die relatie kennen ze Hem als ‘groot’. Hij is allesomvattend en gaat alles boven. Hij is ook ‘geweldig’, almachtig, onbeperkt in Zijn mogelijkheden. En Hij is ‘ontzagwekkend’, Hij is te vrezen door iedereen, vooral door hen die Zich tegen Hem verzetten.

Ze kennen Hem ook als de God “Die het verbond … in acht neemt”. Ze weten dat Hij nooit het door Hem gesloten en bekrachtigde verbond zal verbreken. Het volk heeft zich niet aan hun aandeel in het verbond gehouden. Daarom spreken ze er ook over dat God vasthoudt aan “de goedertierenheid”. Ze vragen aan God of Hij in de overvloed van goedheid die Hem eigen is, niet gering wil denken van alle moeite die hen getroffen heeft vanaf het moment dat Hij hen in de macht van hun vijanden heeft gegeven. Ze schrijven God niet voor hoe Hij moet handelen, maar vragen om een gunst.

God gerechtvaardigd in Zijn handelen

Terwijl ze een beroep doen op de barmhartigheid van God, vergeten ze niet te erkennen dat God het recht aan Zijn kant heeft in alles wat hun is overkomen (vgl. Ps 51:6). Ze nemen de juiste houding voor God aan. Er is geen enkele rechtvaardiging van hun eigen zondige gedrag en ze verwijten Hem geen onrechtvaardig handelen. Het is hun duidelijk waar de oorzaak van alle ellende ligt. Alle ellende die ze over zich hebben gehaald, is terug te voeren op hun ongehoorzaamheid aan het Woord van God.

God heeft hun een koninkrijk gegeven. Hij heeft hen met weldaden overladen. Hij heeft hun ruimte en overvloed ter beschikking gesteld. Niets heeft Hij hun onthouden om hen gelukkig, tevreden en dankbaar te doen zijn. Maar in plaats van Hem te dienen hebben ze zichzelf gediend. Hij heeft hen daarop gewezen, maar zij hebben zich niet van hun boze daden bekeerd.

De slavernij is terecht

Ze zijn wel terug in het land, maar er is geen vrijheid. Een vreemde macht heerst over het land en niet een koning uit het huis van David. Ze erkennen daarmee hun ware positie. Zowel voor God als voor de wereld om hen heen nemen zij de plaats in die zij door hun ontrouw verdiend hebben.

Ook de opbrengst van het land kunnen ze niet ten volle genieten. Ze kunnen ervan genieten voor zover hun heersers dat toelaten. De opbrengst is niet voor hen, maar voor hen aan wie zij vanwege hun zonden door God onderworpen zijn. Ze hebben zelfs niets over hun eigen lichaam en bezit te zeggen. Het is allemaal in de macht van vreemde heersers.

Copyright information for DutKingComments