Obadiah 15-21

De dag van de HEERE

Naar aanleiding van de oordelen die over Edom zullen komen, gaat Obadja spreken over “de dag van de HEERE”. Zonder het onderwerp Edom los te laten wordt de dag van de HEERE aangekondigd over alle andere volken die, net als Edom, Israël vijandig hebben bezien en behandeld.

De dag van de HEERE is geen dag van vierentwintig uur, maar beslaat de tijdsperiode waarin de HEERE opstaat, ingrijpt in het wereldgebeuren en de wereld bestuurt. Zijn opstaan zal het keerpunt in de wereldgeschiedenis worden, waarbij niet meer de mens beslist, maar Hij. Nu lijkt het er nog op dat de mens alles op aarde te zeggen heeft. Als de dag van de HEERE aanbreekt, zal Hij het wereldbestuur in handen nemen op een manier die voor iedereen zichtbaar is.

De HEERE komt tevoorschijn, Hij wordt openbaar. “Dag” wijst op licht, op openbaar worden. Dat betekent dat het niet langer om oordelen in verborgenheid of handelingen in voorzienigheid gaat, zoals dat gebeurt in de tijd waarin wij leven. Met die ‘dag’ hangen de Goddelijke oordelen samen die zullen worden uitgevoerd door Christus als Jahweh God van Israël, wanneer Hij in heerlijkheid verschijnt.

De dag van de HEERE betekent het oordeel voor Babel (Js 13:9), voor Egypte (Jr 46:10), voor Israël en Assyrië (Jl 1:15; Jl 2:1; 11; 31; Jl 3:14), voor Israël (Am 5:18; 20; Zf 1:7) en voor Edom (Ob 1:15). Edom zal op die dag vergolden worden naar wat het zelf heeft gedaan. De rollen zijn dan volledig omgedraaid (2Th 1:6-7).

Gods vergelding

De Edomieten hadden gedronken op Gods heilige berg. Ze hadden op de plaats waar Hij gediend wil worden, zichzelf te goed gedaan aan Zijn zegeningen. Nu zullen ze, samen met “alle volken”, te drinken krijgen uit de beker van Gods toorn (Jr 25:15-19; Kl 4:21-22; Ps 60:5; Jb 21:20; Op 14:10). Ze zullen voortdurend, onophoudelijk, Gods toorn ingegoten krijgen en ervaren, totdat ze ten slotte als volken ophouden te bestaan waarbij zelfs hun gedachtenis wordt weggevaagd.

Wat God van Edom zegt, geldt voor alle volken die Juda vijandig gezind zijn geweest. Edom vertegenwoordigt die volken. Edom en de volken zullen drinken van de beker wanneer zij in dezelfde benauwende omstandigheden zullen komen als Israël was.

De berg Sion voor Israël

Het woord “maar” waarmee dit vers begint, duidt de tegenstelling aan tussen de vorige verzen en wat nu volgt. Na het oordeel over Edom en de volken die ten opzichte van Gods volk eenzelfde geest als Edom bezitten, volgt in de profetie nu de aankondiging van het rijk van God. De vestiging van Gods rijk hangt samen met de verheffing van Israël tot hoofd van de volken (Dt 28:13). Tegenover de verdelging van de volken wordt de behoudenis gesteld die aan Gods volk wordt geschonken.

Het middelpunt van die behoudenis, die verlossing, is “de berg Sion”. Dat is de berg waar God zal wonen te midden van Zijn volk en waarvandaan Hij zal regeren (Jl 3:17a). Dit vers bevat de genadige belofte aan Israël dat hij hersteld zal worden.

Aan ieder die Gods oordeel als terecht erkent, dat wil zeggen zijn schuld belijdt en berouw toont, wijst God een plek waar men aan het oordeel kan ontkomen. Die plek is Sion. Allen die daar zijn, vormen het ware volk van de HEERE. Voor hen is Sion een heiligdom, een berg waar God woont, samen met hen die hun zonden hebben beleden. God ziet hen als gereinigd, want Hij rekent hun het werk van Zijn Zoon toe, Die is gestorven voor de zonden van ieder die ze belijdt. Zij kunnen daardoor in Gods tegenwoordigheid zijn.

Gods heiligdom betekent tevens bescherming tegen elke dreiging van de vijand. Wie daar is, is onaantastbaar, want wie kan het tegen God opnemen? Er is niet alleen bescherming, er is meer. Nadat de vijand is geoordeeld, zal het volk dat zijn toevlucht op de berg van God heeft gezocht, weer in het bezit worden gesteld van hun bezittingen.

Hoe dat allemaal in zijn werk zal gaan, staat in de Ob 1:18-20. Juda en Israël zullen bezitnemen van de volken, Edom vernietigen en hun grenzen naar alle kanten uitbreiden. De onder de volken verstrooide Israëlieten zullen in hun uitgebreide erfdelen terugkeren. Ob 1:21 beschrijft het eindresultaat: oordeel over Edom en de heerschappij in handen van de HEERE.

In geestelijke zin staat de berg Sion tegenover de berg Sinaï (Hb 12:18-22). Sinaï is de berg van de wet, waarmee oordeel verbonden is. Sion is de berg van de genade, waarmee zegen verbonden is, wat blijkt uit alle Schriftplaatsen waar over deze berg wordt gesproken, ook hier in Obadja.

Obadja spreekt over een letterlijke berg, met daaraan aardse zegen verbonden. Israël, de twaalf stammen, zal die zegen ontvangen wanneer Christus als Koning over de aarde zal regeren. Voor ons, christenen, gaat het om een geestelijke berg en de hemelse zegen die daaraan is verbonden. Wij moeten de tekst “maar u bent genaderd tot [de] berg Sion” (Hb 12:22) in die zin opvatten. Wij zijn verbonden met een hemelse Christus. Daardoor zijn wij losgemaakt van de wet en het hele godsdienstige systeem dat daaraan verbonden is.

De brief aan de Hebreeën is één groot pleidooi voor het loslaten van de aardse godsdienst, omdat Hij Die daarvan het centrum was, Christus, verworpen is. Hij is nu in de hemel. Geestelijk gezien betekent de berg Sion voor ieder die met Christus verbonden is, geen bezit op aarde, maar bezit in de hemel. Het naderen tot de berg Sion is voor de christen verbonden met het in bezit nemen van geestelijke zegeningen.

God heeft de Zijnen alles gegeven “betreffende [het] leven en [de] godsvrucht” (2Pt 1:3). Hij heeft hen “gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse [gewesten] in Christus” (Ef 1:3). Ze bezitten in Christus “al de schatten van de wijsheid en kennis” (Ko 2:3). Christenen bezitten onnoemelijk veel.

Helaas nemen velen die schatten niet in bezit, ze tonen er geen enkele interesse in. Ze kunnen veel goede commentaren op hun smartphone lezen, maar ze lezen ze niet. Ze hebben broeders en zusters in het geloof, maar ze genieten niet de gemeenschap met hen. Ze gaan op in de dingen van de wereld, in hun beroep, in hun hobby. Maar er is een mogelijkheid om echt in bezit te nemen wat we hebben gekregen, om te naderen tot de berg Sion, dat wil zeggen te komen in Gods tegenwoordigheid en te delen in Zijn heiligheid.

De huizen van Jakob, Jozef en Ezau

“Het huis van Jozef” staat voor de tien stammen. “Het huis van Jakob” lijkt daardoor speciaal op Juda te slaan. Obadja gebruikt de naam Jakob in plaats van Juda, omdat Juda sinds de scheuring van het rijk eigenlijk alleen het volk van God voorstelt. Beide rijken zullen in de toekomst weer tot één rijk samengevoegd worden (Jr 31:31; Ez 37:16).

Het noemen van de beide ‘huizen’ geeft aan dat de verdelging van Edom door heel Israël zal gebeuren (vgl. Js 11:13-14). Zij zijn een vuur tot uitdelging van wat niet bij God hoort (vgl. Zc 12:6). Zij handelen niet uit persoonlijke wraakgevoelens, maar om de opdracht van God uit te voeren, “want de HEERE heeft gesproken.” De Heer Jezus is ook als een vuur om Zijn volk te reinigen (Ml 3:2; Jr 5:14; 2Th 2:8).

Het herstel vindt zijn weg

Na het verteren van hun vijanden zal Gods volk hun land in bezit nemen en zijn gebied naar alle kanten uitbreiden. Uit dit vers blijkt dat in de glorierijke eindtijd de grens zowel naar het oosten, het gebergte van Ezau, als naar het westen, het land van de Filistijnen, aanmerkelijk zal worden verlegd. De in de Ob 1:19-20 genoemde plaatsen beslaan het oosten en westen, noorden en zuiden. In deze verzen wordt enkele keren gesproken over het ‘in bezit nemen’. Dat sluit aan op wat in Ob 1:17 is aangekondigd, dat het huis van Jakob zijn “bezittingen [weer] in bezit nemen” zal.

“Het Zuiderland” wil zeggen de bevolking van het Zuiderland, dat is het zuiden van Kanaän. Zij worden het eerst genoemd omdat zij bezit zullen nemen van het gebergte van het zojuist geoordeelde Edom. “Het Laagland” is de bevolking van het heuvelland, gelegen tussen het gebergte van Juda en de vlakte van Filistea.

Er is niet alleen herstel voor Juda. Ook de tien stammen zullen het gebied dat hun door de Assyriërs is ontnomen, weer in bezit nemen. Benjamin zal Gilead bezitten, dat aan de andere kant van de Jordaan, buiten het land, ligt.

De ballingen krijgen hun bezittingen terug

Allen die in ballingschap waren weggevoerd uit de tien en de twee stammen, of verkocht waren naar verre landen (Jl 3:6), zullen ook hun bezittingen terugkrijgen. God vergeet hen niet. Of de rechtmatige eigenaars nu in het land of buiten het land zijn, Obadja spreekt erover dat op “de dag van de HEERE” (Ob 1:15) heel Israël zijn land zal terugkrijgen.

De hoofdstrekking van de Ob 1:19-20 is dat Israël, naar de aan Abraham gegeven belofte, zal uitbreken in menigte naar de vier windstreken (Gn 15:18-21; vgl. Gn 28:14). De door Obadja genoemde gebieden komen we ook tegen in de opdracht die in de wet aan Israël wordt gegeven om die gebieden in bezit te gaan nemen (Dt 1:7-8).

Het koningschap is van de HEERE

Hier zijn we terug in Sion, het middelpunt van het herstelde Israël. De naam “verlossers” wijst op de noodtoestand, waaruit deze verlossers Israël hebben bevrijd (vgl. Ri 2:16; Ri 3:9; 15; Ne 9:27). De verlossers – letterlijk ‘heilanden’ – zijn de stamhoofden van Juda (Zc 12:6-8). De wijze waarop de bevrijding tot stand komt, wordt in Ob 1:18 beschreven.

Deze verlossers zullen speciaal het gebergte van Edom beheersen. Edom is hier weer de vertegenwoordiger van alle heidenvolken, zodat hier de heerschappij van Israël over de hele wereld wordt voorgesteld. De HEERE zal dan Zijn Messiaanse koningschap aanvaarden en een algemeen koningschap uitoefenen (Ps 2:6-9). Hij heeft ‘de verlossers’ daartoe de weg laten banen (vgl. 1Kr 11:10).

Het laatste deel van dit vers van Obadja en het slot van zijn profetie is het hoogtepunt (vgl. Js 24:23). De HEERE is inderdaad Israëls “Koning van oudsher” (Ps 74:12). Hij is in waarheid “de levende God, een eeuwig Koning” (Jr 10:10), “een groot Koning over de hele aarde”, de “Koning over de hele aarde’ (Ps 47:3; 8). De openbare erkenning daarvan is nog toekomst. Maar de dag komt dat elke knie zich voor Hem zal buigen. Onder de volken zal dan gezegd worden: “De HEERE regeert” (Ps 96:10).

Deze proclamatie wordt overgenomen uit de hemel, waar luide stemmen worden gehoord die zeggen: “Het koninkrijk van de wereld van onze Heer en van Zijn Christus is gekomen, en Hij zal regeren tot in alle eeuwigheid” (Op 11:15). De bede “Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede, zoals in de hemel, zo ook op aarde” (Mt 6:10) is dan verhoord.

Copyright information for DutKingComments