‏ Proverbs 30:1

Inleiding

Dit hoofdstuk dankt zijn indrukwekkendheid grotendeels aan de diepe nederigheid van de auteur. Hij belijdt die nederigheid in de Sp 30:1-9. Vanuit die houding toont hij zowel zijn afschuw van arrogantie in al haar vormen als zijn fascinerende, openhartige beschrijving van zijn waarneming van de wereld en zijn manieren. De groepen van mensen en dieren die hij beschrijft, leren ons lessen, zonder dat hij die lessen oplegt. De overheersende houding is die van scherpe en vaak blijde belangstelling. Deze belangstelling nodigt ons uit om opnieuw te kijken naar onze wereld met het oog van een man van geloof die een karaktervolle woordkunstenaar en waarnemer is.

Spreker en aangesprokenen

Wie “Agur” is geweest, weten we niet. We weten wel dat hij “de zoon van Jake” is, maar ook Jake kennen we niet. Dat zijn vader wordt genoemd, kan betekenen dat hij een wijze zoon is die naar het onderwijs van zijn vader heeft geluisterd. Dat hij een wijze zoon is, blijkt wel uit de wijze woorden die we van hem in dit hoofdstuk hebben. Zijn vader zal zich hebben verblijd over zijn wijze zoon. We hebben deze vader-zoon verhouding al meerdere keren in de voorgaande hoofdstukken gezien. Deze verhouding vormt de grondslag voor het onderwijs van dit boek.

Dat Agur alleen hier wordt genoemd en ons verder onbekend is, kan betekenen dat het niet zozeer om zijn persoon gaat, maar om zijn “woorden”. Daarmee is hij tegelijk een voorbeeld voor ons. We hebben allemaal een naam, maar wie kent ons? Slechts enkelen kennen ons. Maar als onze naam verbonden is aan onze wijze woorden, zal onze naam vanwege onze wijze woorden blijven voortbestaan.

De woorden die Agur heeft gesproken, zijn ook niet zomaar woorden. Het zijn woorden die “de last” worden genoemd. ‘Last’ is een woord dat we vaak bij de profeten tegenkomen (Js 13:1; Js 14:28; Js 15:1; Js 17:1; Js 19:1; Hk 1:1). Agurs woorden bevatten een profetische boodschap die door Gods Geest als een last op zijn hart is gelegd. Hij voelt het gewicht ervan. Hij beleeft wat hij schrijft. Dat maakt hem tot een profeet die tot onze harten en gewetens spreekt (vgl. Jh 4:17-19).

Hij spreekt als “de man”. Er is geen hoogdravendheid bij hem aanwezig. De hoogmoedige claim ‘zo spreekt de HEERE’ die mensen soms uitspreken om alleen maar de aandacht op zichzelf te richten, ontbreekt bij hem. Hij neemt de bescheiden plaats van een mens in, omdat hij zichzelf in de tegenwoordigheid van God weet. Tegelijk maakt dat duidelijk dat deze man door de Geest spreekt (vgl. Nm 24:3; 2Sm 23:1).

Ook van Ithiël en Uchal weten we niet meer dan hun namen die hier worden genoemd. Mogelijk zijn het zijn kinderen die hij in de kennis van de Goddelijke dingen onderwijst. Het kunnen ook leerlingen zijn die hij wijsheid wil leren. Hij heeft in elk geval vanuit een persoonlijke betrokkenheid met deze twee personen te doen gehad.

Het valt op dat hij spreekt tot “tot Ithiël, tot Ithiël en Uchal”. Hij noemt de naam van Ithiël twee keer. Als toepassing is dit misschien zo te zien, dat hij is ingegaan op vragen die alleen door Ithiël zijn gesteld en op vragen die door Ithiël en Uchal samen zijn gesteld. Zijn aandacht gaat uit naar persoonlijke en gemeenschappelijke vragen.

Copyright information for DutKingComments