‏ Proverbs 6:1-5

Inleiding

De Sp 6:1-19 van dit hoofdstuk vormen een onderbreking in het betoog van de vader tot zijn zoon over de vreemde vrouw. Toch staan de onderwerpen die hij in deze verzen aansnijdt ermee in verband: het gaat over zonden die evenals overspel tot diepe armoede leiden (Sp 5:9-11).

Sta nooit borg

Een goede vader heeft ook zorg over de financiële positie van zijn zoon. Daarover spreekt hij in de Sp 6:1-5, waarin hij speciaal waarschuwt voor het borg staan voor iemand (Sp 6:1). De zoon is naïef als hij borg wordt en dat “met handslag … bevestigt”. De vader is niet zo naïef dat hij zijn zoon daartoe niet in staat acht. Hij gaat ervan uit dat zijn zoon zich kan laten verleiden om borg te staan.

Niemand is verplicht borg te staan. Borg staan voor een ander is iets heel anders dan de gebruikelijke en toegestane manier van hulp verlenen door geld te lenen aan iemand die in financiële nood is (Mt 5:42). Borg staan betekent dat hij ervoor tekent – wat hier symbolisch gebeurt door de bevestiging met “handslag” – dat hij de verantwoordelijkheid op zich neemt om de schuld van een ander te voldoen als deze in gebreke blijft om te betalen. Daarvoor stelt hij zich garant.

Het is wijsheid om een dergelijke verantwoordelijkheid niet op zich te nemen. Voor dit gevaar wordt vaker in Spreuken gewaarschuwd (Sp 11:15; Sp 17:18; Sp 22:26). Het is een verkeerd gebruik van het geld waarover God de beschikking heeft gegeven om dat voor Hem te gebruiken.

Wie een ander zover krijgt om borg voor hem te staan, heeft die ander in diens woorden verstrikt en hem tot een gevangene van die woorden gemaakt (Sp 6:2). Het is dom om borg te worden, want dan ben je door eigen toedoen een slaaf van een ander geworden. De persoon voor wie je borg bent geworden, zal jouw borg misbruiken. De goedgelovigheid en misplaatste vrijgevigheid kunnen tot gevolg hebben dat de zoon levenslang slaaf is van degene voor wie hij borg is geworden.

Wie borg staat, is “in de greep” van zijn naaste gekomen (Sp 6:3). Daarom klinkt het dringende advies van de vader zich daarvan tegen elke prijs te bevrijden. Hoe dringend het is, klinkt door in het nog eens expliciet aanspreken van zijn zoon als “mijn zoon”. Hij moet ervoor zorgen dat hij onmiddellijk uit de greep van de persoon vrijkomt voor wie hij borg is geworden. Hij moet zich eruit redden, want anders komt hij om. Zo dodelijk is het gevaar.

Dat zal betekenen dat hij er alles aan doet dat de ander zijn verplichtingen nakomt. Hij moet naar de naaste toegaan voor wie hij borg is geworden. Het kan betekenen dat hij zich voor hem moet vernederen. Maar alles is beter dan omkomen. Laat hij zijn trots inslikken en laat de ander hem maar vertrappen, als hij zich maar bevrijdt uit de greep van zijn naaste. Hij moet zijn nachtrust ervoor opofferen (Sp 6:4; vgl. Ps 132:4-5), want uitstel is fataal. Daarom moet hij het doen met de snelheid van een gazelle die vlucht voor de jager en van een vogel die uit de hand van de vogelvanger wil blijven (Sp 6:5). Die dieren zien het gevaar en verliezen geen tijd om uit de gevarenzone te komen.

Er is één goede borg en dat is God Zelf (Ps 119:122; Jb 17:3). De Heer Jezus is Borg van het nieuwe verbond (Hb 7:22). Hij is de vervulling daarvan. Wij konden de voorwaarden niet vervullen. De Heer kon het, Hij nam de voorwaarden op Zich en voldeed eraan. Hij heeft onze verplichtingen op Zich genomen, waardoor wij aan de zegeningen van het nieuwe verbond deelhebben.

Copyright information for DutKingComments