‏ Psalms 119:27

/daleth/ De deur en de weg van het leven

De letter of het woord daleth kent twee betekenissen: ‘deur’ en ‘nederig’, ‘arm’, ‘verdrukt’. Deze twee gedachten komen samen in de bergrede van de Heer Jezus in Mattheüs 5-7, waar Hij zegt: “Gaat in door de nauwe poort; … hoe nauw is de poort en smal de weg die naar het leven leidt, en weinigen zijn er die hem vinden” (Mt 7:13-14).

De weg naar het leven kan alleen worden bewandeld door iemand die eerst door de nauwe poort is ingegaan. Alleen iemand die nederig en arm is, kan door die nauwe poort ingaan. Zo komt hij, de psalmist, door de poort op de weg van het leven. We vinden in dit daleth couplet vijf verzen met de uitdrukking ‘de weg’.

Een deur is ook de grens tussen twee gebieden, bijvoorbeeld tussen buiten en binnen. Zo brengt het Woord als deur, waardoor we alleen in nederigheid kunnen ingaan, ons op de weg van het leven, dat is de Heer Jezus, op een terrein van leven in gemeenschap met de Vader (Jh 10:9; Jh 14:6).

De psalmist is terneergedrukt (Ps 119:25). Zijn “ziel kleeft aan het stof”, want hij is de dood nabij (vgl. Ps 104:29). Hij ervaart hoe nietig en sterfelijk hij is. We vinden hier ‘stof’ (Ps 119:25) en ‘tranen’ (Ps 119:28), dat spreekt van rouw en verdriet. De poort of deur brengt ons van de weg van de dood op de weg van en naar het leven. Die weg eindigt in behoudenis, maar onderweg komt de rechtvaardige moeite en verdriet tegen (vgl. Mk 10:30). Op die weg is de HEERE bij hem. Zo bewaart de HEERE Daniel niet voor de leeuwenkuil, maar Hij bewaart hem in de leeuwenkuil; de HEERE bewaart de drie vrienden van Daniel niet voor de vuuroven, maar Hij bewaart hen in diezelfde vuuroven.

Als er op onze levensweg een steen ligt die ons hindert, neemt de Heer de steen niet weg, maar zal Hij Zijn engelen zenden om ons te dragen, opdat wij onze voet niet aan die steen stoten (Ps 91:11-12; vgl. Mt 4:6). Dat wil zeggen dat de Heer de moeilijkheden niet wegneemt, maar ons helpt om de moeilijkheden te overwinnen.

De psalmist ziet slechts één mogelijkheid om er weer bovenop te komen en dat is dat de HEERE hem levend maakt “overeenkomstig Uw woord”. Hij weet dat Gods Woord leven in zich heeft en machtig is hem uit de macht van de dood te bevrijden en hem leven te geven. Het gaat hier om bevrijding van de lichamelijke dood. De zegen van het nieuwe verbond geeft aan dat het overblijfsel zal leven en zo het koninkrijk zal beërven. Dit kenmerkt de getrouwe. Hij gaat niet op zoek naar een gemakkelijkere geloofsweg, maar richt zich tot de HEERE om het leven te leven zoals Hij dat wenst.

In het verleden heeft de psalmist vele malen de trouw van de HEERE ervaren. Dat geeft hem vertrouwen om ook naar de toekomst toe Hem te blijven vertrouwen. Hij heeft zijn wegen aan de HEERE verteld, wat mogelijk ook een belijdenis van het gaan van zijn eigen wegen, “mijn wegen”, inhoudt (Ps 119:26).

Bij een belijdenis is het belangrijk alles van onze levensweg aan de Heer te vertellen en niets te verbergen. Belijden betekent alles zien en benoemen, zoals de Heer het ziet en benoemt. In het Hebreeuws betekent belijden ‘opsommen’, dat wil zeggen alle dingen een voor een vertellen. In het Grieks betekent belijden ‘hetzelfde zeggen’ dat wil zeggen hetzelfde zeggen over dit onderwerp als God.

Op grond van wat de psalmist tegen God heeft gezegd, heeft God zijn gebed van het vorige vers verhoord en hem levend gemaakt. De gelovige leert hier de belangrijke waarheid dat hij onderwezen moet worden in Gods verordeningen als hij met Christus verheerlijkt wil worden. Daardoor zal hij zich kunnen houden aan de wegen van God en zal hij niet weer in de fout vallen om eigen wegen te gaan.

Hij sluit daarop direct aan met de vraag aan God om “inzicht in de weg van Uw bevelen” (Ps 119:27). In Ps 119:26 heeft de psalmist erkend dat hij onwetend is en daarom onderwijs nodig heeft. Maar onderwijs is niet voldoende. Daarom vraagt de psalmist nu of de HEERE hem inzicht wil geven, waardoor hij het onderwijs dat hij heeft ontvangen, kan toepassen in zijn leven en ook kan doorgeven aan anderen (vgl. 2Tm 3:14).

Hij wil de weg van Gods bevelen gaan omdat hij in die weg de gemeenschap met God beleeft. Dat is een weg van wonderen. Wie in gemeenschap met God leeft, ziet steeds meer de wonderen van Zijn leiding en bewaring. Die wonderen zijn het overdenken meer dan waard, want ze laten zien Wie God is en waartoe Hij in staat is. Het kunnen kleine, en ook grote wonderen zijn.

Er zijn ook omstandigheden waarin de ziel “tranen van verdriet” weent (Ps 119:28). Dat gebeurt bijvoorbeeld als hij veel naar zichzelf kijkt. Dat trekt een gelovige altijd naar beneden (vgl. 1Kn 19:13-14; Ps 73:13-16). ‘Tranen wenen’ is letterlijk ‘wegsmelten’. Door het gewicht van zijn verdriet smelt de psalmist weg, hij wordt als het ware vloeibaar, hij verandert in tranen.

Dan is het donker in het leven en lijken de wonderen zo ver weg. De aanleiding van de tranen van verdriet kan heel verschillend zijn. Het kan ziekte of teleurstelling of bedrog of laster of onrecht zijn, maar ook zonden. Dan is God in staat om met een enkel woord uit Zijn Woord het door verdriet terneergedrukte leven weer op te richten. Het kan een woord van troost zijn of een woord van vermaning, al naar gelang de aanleiding van het verdriet. De psalmist beseft dat hij alleen door een Persoon geholpen kan worden. Wij weten dat God vertroost door te wijzen op Christus (vgl. Rm 7:24; Hb 12:2-3).

Wat de psalmist niet wil, is “de weg van de leugen” – dat is de weg van de zondaars (Ps 1:1) – gaan (Ps 119:29). Als we dit vers zien in het verband met het vers ervoor en het vers erna, betreft het de leugen over de eigen geestelijke situatie. Hoe gemakkelijk is het voor een gelovige om naar buiten toe als ‘geestelijk gezind’ over te komen, terwijl vanbinnen, in zijn hart, de zaken niet in orde zijn. Voor de buitenwereld kan iemand de schijn van een geestelijke broeder of zuster ophouden, maar vanbinnen deugt het moreel niet, er kan zelfs corruptheid zijn.

De weg van de leugen is de weg van ontrouw tegenover de HEERE en Zijn verbond. Die weg kan hij niet in eigen kracht ontwijken. Daarom vraagt Hij de HEERE: “Laat de weg van de leugen van mij wijken.” Daarvoor in de plaats vraagt hij: “Schenk mij genadig Uw wet.” De wet, die in genade als richtsnoer voor het leven wordt geschonken, plaatst voor de weg van de leugen het bord: doodlopende weg. De weg van de leugen loopt uit op de dood.

De wet zal krachtens het nieuwe verbond in de harten van de gelovige Israëlieten worden geschonken, ofwel geschreven (Jr 31:33). Wat een genade! In onze harten worden niet de stenen tafelen van de wet geschreven, maar wordt Christus op de vlezen tafelen van onze harten geschreven (2Ko 3:3). Wat een oneindige genade!

Tegenover de weg van de leugen (Ps 119:29) staat “de weg van de waarheid” ofwel “de weg van de trouw” (Ps 119:30). Het is de weg van trouw aan de HEERE en Zijn verbond. De psalmist heeft voor die weg “gekozen”. God wil dat we die weg gaan, maar dwingt ons niet die weg te gaan. Hij stelt ons als verantwoordelijke mensen voor de keus. Dat is al zo sinds het paradijs.

Wij kiezen de goede weg als wij ons Gods bepalingen voor ogen stellen. Het gaat hier om oprechtheid, om echtheid, om waarheid in ons binnenste (Ps 51:8). Omdat Eva Gods bepalingen niet voor haar ogen had gesteld, heeft ze de weg van de leugen, de weg van ontrouw aan God, gekozen. En David heeft geruime tijd de weg van de leugen bewandeld, toen hij ondanks zijn zonde met Uria en Bathseba doorging met zijn leven alsof er niets aan de hand was.

De psalmist heeft in het eerste vers van dit couplet gezegd dat zijn ziel aan het stof kleeft (Ps 119:25). Door de oefeningen van zijn ziel in de daarop volgende verzen is hij nu zover gekomen dat hij tegen de HEERE kan zeggen: “Ik kleef vast aan Uw getuigenissen” (Ps 119:31). Hij kleeft daarmee aan de HEERE Zelf vast, zodat hij er niet van losgerukt kan worden. Het is een hernieuwde toewijding, zie Ps 119:32, om met het voornemen van het hart dicht bij de Heer te blijven (Hd 11:23). In Ps 119:25 kleeft hij aan het stof; nu kleeft – hetzelfde werkwoord – hij aan de HEERE.

Het woord ‘vastkleven’ wordt voor het eerst in de Bijbel gebruikt voor de vaste verbinding tussen Adam en Eva, waar het is vertaald met ‘aanhangen’ (Gn 2:24). Op dezelfde wijze heeft de psalmist een vaste verbinding met de getuigenissen van de HEERE. De psalmist voelt ook aan hoe broos dit vastkleven of aanhangen nog is. Daarom doet hij een beroep op de HEERE om hem daarin niet te beschamen (vgl. Rm 9:33b).

Het woord “wanneer” in Ps 119:32b kan beter worden vertaald met “want”. De betekenis is dat de HEERE het hart van de psalmist heeft verruimd. Hij zal met opgelucht hart en hernieuwd vertrouwen en hernieuwde voornemens de weg van de geboden van de HEERE lopen (Ps 119:32a).

Er zijn geen innerlijke verhinderingen meer. Hij heeft de leugen weggedaan (Ps 119:29) en voor de waarheid gekozen (Ps 119:30). Nu kan de Heer in zijn hart werken. Zijn hart is ruim geopend voor de geboden, waardoor hij weet welke weg hij moet lopen. “Lopen” is in het Hebreeuws ‘snellen’. Terwijl hij eerst kleeft aan het stof en niet vooruit te branden is (Ps 119:25) en bezig is weg te smelten (Ps 119:28), is hij nu in staat met vernieuwde krachten (Js 40:31) op de smalle weg van de HEERE met vaste stap te lopen.

Copyright information for DutKingComments