‏ Psalms 119:55

/zain/ Gedenken

De letter zain is de zevende letter en heeft de vorm van een scepter of een zwaard. Het Woord is het zwaard van de Geest (Ef 6:17). Het is de zesde letter, waw, met een kroon erop. Het zain couplet begint met ‘gedenken’ door de HEERE (Ps 119:49) en eindigt met ‘gedenken’ door de psalmist (Ps 119:55). Als de HEERE Zijn Woord gedenkt, wil dat zeggen dat Hij het Woord gaat vervullen aangaande Zijn belofte over de toekomst, als Christus gaat regeren. Dan zal Hij gekroond worden met vele diademen (Op 19:12) en niet meer met een doornenkroon.

De hoop dat wij met Christus verheerlijkt zullen worden, geeft ons kracht om met Hem te lijden in de wereld (Rm 8:17). Dat is het thema van dit couplet. Wij hebben een levende hoop (1Pt 1:3). De vreugde die ons daarin wordt voorgesteld, helpt ons om met volharding de wedloop van het lijden te lopen (Hb 12:1-3).

Het is onmogelijk dat de HEERE het woord vergeet dat Hij tot Zijn dienaar heeft gesproken. Dat de dienaar Hem vraagt eraan te denken, wil zeggen dat hij in ellende is en dat het lijkt alsof de HEERE vergeten is wat Hij heeft gezegd (Ps 119:49). Hij heeft hem op Zijn Woord doen hopen. Die hoop zal toch niet tevergeefs zijn?

Het Hebreeuwse woord voor denken, zakar, betekent niet passief denken (aan), maar is een actief gedenken, dat wil zeggen dat het een actie is. De betekenis van de Hebreeuwse woorden en namen zien we bijvoorbeeld in Lukas 1 bij Zacharia, dat is ‘de HEERE gedenkt’, bij Elizabeth, dat is ‘ God gezworen heeft’, en bij hun zoon Johannes, dat is ‘ de genade van de HEERE’. Daarom moest zijn naam Johannes zijn en geen andere naam (Lk 1:5; 13; 59-63).

Als God Zijn woord gedenkt, wil dat zeggen dat Hij de Zijnen redt in overeenstemming met Zijn trouw aan Zijn verbond (Hb 6:17-18). Voor de psalmist is het Woord voor hem persoonlijk, de HEERE heeft door dat Woord tot hem gesproken.

In het volgende vers geeft hij zelf het antwoord (Ps 119:50). Zijn troost in zijn ellende is dat de HEERE hem door Zijn belofte “levend heeft gemaakt”. Dat wil zeggen dat hij zich Gods belofte heeft toegeëigend. De wereld heeft de uitspraak ‘hoop doet leven’, maar de gelovigen weet dat ‘Gods belofte doet leven’. Durven wij ons Gods beloften eigen te maken?

De belofte houdt in dat Christus zal worden verheerlijkt en gekroond en op Zijn eigen troon zal gaan zitten. Dan zal de psalmist de zegen ervaren: hij mag met Christus op Zijn troon zitten (Op 3:21). Hij heeft de levend makende kracht van Gods Woord ervaren. Mensen kunnen woorden spreken om te troosten. Soms zijn het nietszeggende woorden, meestal zijn ze goed bedoeld, maar vaak geven ze niet echt verlichting. Met de woorden van God is dat anders. De woorden van God zijn levende woorden, ze hebben leven in zichzelf.

De rechtvaardige moet met de bijtende, kwetsende spot van de hoogmoedige goddelozen rekenen (Ps 119:51; vgl. Ps 119:21). Het zijn krachtige wapens van het ongeloof. We zien die tot uiting komen onder andere in verwerpelijke cartoons. Het hoeft ons niet te verbazen. Afwijzing is normaal. Dit heeft de Heer Jezus ook ervaren en wel in het bijzonder bij Zijn veroordeling tot de kruisdood. Zoals Hij niet van Gods Woord is afgeweken, doet het lijdende overblijfsel dat ook niet (vgl. Hb 12:2).

De gelovige troost zichzelf als hij denkt aan de oordelen van de HEERE van oude tijden af (Ps 119:52). Hij ziet dan dat de HEERE heeft ingegrepen op momenten dat de goddelozen Zijn volk bijzonder in het nauw hebben gedreven. We zien bijvoorbeeld hoe de HEERE het voor Mozes en Aäron opneemt tegen de goddeloze bende van Korach (Nm 16:1-3; 28-35).

Wij vergeten snel en gemakkelijk, zoals de schenker Jozef vergat (Gn 40:14; 23). Daarom heeft de Heer ons Zijn gedachtenismaaltijd gegeven om aan Hem en Zijn lijden te denken. Toen Hij het avondmaal instelde, heeft Hij gezegd: “Doet dit tot Mijn gedachtenis” (1Ko 11:23-26).

De Godvrezende is hevig verontwaardigd als hij ziet hoe de wet van de HEERE wordt verlaten en vertrapt door goddeloze mensen (Ps 119:53). Hij voelt dat als een belediging voor de HEERE en deelt daarin Zijn gevoelens (vgl. Rm 15:3). De wet van de HEERE verlaten staat gelijk aan Hem verlaten. Dit zal volledig door de antichrist gebeuren, die openlijk de wet zal verlaten.

We raken, soms zonder dat we het zelf beseffen, gewend aan zondige situaties. Zijn we nog verontwaardigd over zondige praktijken als abortus, euthanasie, homoseksualiteit, of zijn wij eraan gewend geraakt? Zijn we ook nog bewogen met het lot van de mensen in de wereld, die op weg zijn om voor eeuwig verloren te gaan omdat ze leven zonder God en zonder hoop?

Het gelovig overblijfsel haat het verlaten van de wet. Daartegenover zingt hij erover, zo zegt hij tegen de HEERE. Dit zal het overblijfsel doen tijdens de grote verdrukking, wanneer zij als vreemdeling op aarde rondwerven (Ps 119:54; vgl. Hb 11:13). Ze zijn verdreven en gevlucht uit hun land naar de bergen (Mt 24:16). In hun hart hebben ze Gods verordeningen meegedragen. Die zijn hun gezangen geweest.

Gezangen betekent dat het Woord voor de psalmist tot troost was, dat het als muziek in zijn oren klonk te midden van onverdraagzame, vijandige mensen die hem omringden. Wij kunnen ook zingen van Gods Woord als we in nood zijn. Het is een kenmerk van verloste zondaars dat zij zingen. Van engelen lezen we nergens in Gods Woord dat zij zingen. Ook als we bij de Heer zijn, zullen we zingen. Als we ons op aarde bezighouden met de Heer en Zijn woord zal er in de praktijk van elke dag, in wat voor situatie we ons ook bevinden, een lofzang in ons hart opstijgen. Dan zingen we een lied als ‘Ik heb geloofd en daarom zing ik, daarom zing ik van gena’.

In de nacht van de grote verdrukking zijn ze door de verordeningen waarover ze hebben gezongen bepaald bij Gods Naam (Ps 119:55). Zo wordt een nacht van ellende tot een nacht van lofgezang en daarmee een getuigenis tot eer van de Naam van God (vgl. Hd 16:25). Mensen van de wereld adviseren om schaapjes te gaan tellen als je niet kunt slapen. De psalmist zegt dat je beter met de Herder kunt gaan praten. Met Gods Naam is Gods wet onlosmakelijk verbonden. Wie aan Zijn Naam denkt, denkt aan Zijn Woord, waarin over die Naam zoveel geschreven staat.

In Ps 119:56 zegt de Godvrezende waarom hij in het vreemde land heeft kunnen zingen (Ps 119:54) en ‘s nachts aan Gods Naam heeft gedacht (Ps 119:55): het is omdat hij Gods bevelen in acht heeft genomen. Zijn denken is niet overpeinzen, maar doen. De weg van gehoorzaamheid brengt tot een lied waarin de Naam van God wordt geprezen.

Copyright information for DutKingComments