Psalms 35:19-28

Roep om verlossing

Hoelang zal de “Heere”Adonai, Gebieder, soevereine Heerser – nog werkeloos blijven “toekijken” (Ps 35:17)? Wanneer zal Hij tot actie overgaan, waarvoor David Hem in de Ps 35:1-3 heeft opgeroepen? Terwijl in deze psalmen telkens als dichtvorm een herhaling van gedachten voorkomt, wordt deze dichtvorm onderbroken doordat deze vraag op zichzelf staat, zonder herhaling. Daardoor wordt de nood van de psalmist onderstreept.

Er worden verwoestende daden gedaan tegen Zijn gezalfde koning. Hij smeekt God zijn ziel daarvan te verlossen. “Eenzame” is in het Hebreeuws ‘de enige’, dat is ‘meer heb ik niet’. Het gaat hier om het leven van David, dat was het enige wat hij nog had. En zelfs dat werd bedreigd door hongerige, jonge en dus krachtige, levensgevaarlijke leeuwen.

David weet dat God het voor hem opneemt en hem verlost en hij neemt zich voor daar niet over te zwijgen (Ps 35:18). Hij zal Hem daarvoor loven “in de grote gemeente”, en “onder machtig veel volk” zal hij Hem prijzen. Net als in Psalm 22 strekt de verlossing van de HEERE tot lofprijzing in de gemeente (Ps 22:23), ja, de grote gemeente (Ps 22:26), waarbij het laatste naar de volheid van Israël in het vrederijk wijst.

Maar zover is het nog steeds niet. Het tweede deel van de psalm eindigt met een voornemen om een loflied te zingen (Ps 35:18), maar het derde deel (Ps 35:19-28) begint met de huidige toestand waarin de vijand zich verblijdt over de toestand van David. Vandaar dat David zich opnieuw tot God richt, dit keer met twee vragen (Ps 35:19). Eerst vraagt hij of God ervoor wil zorgen dat zij, die om valse redenen zijn vijanden zijn, zich niet over hem zullen kunnen verblijden.

Het tweede is dat wie hem “zonder reden” haten, geen gelegenheid krijgen elkaar door middel van stiekeme signalen van knipogen te informeren over hun plannen om hem te doden. Mensen die met knipogen signalen afgeven, verzinnen valse dingen (Sp 16:30). Ze zijn niet oprecht, ze willen niet openlijk zeggen wat ze bedoelen (Sp 6:12-13). Zij delen geheimen met elkaar die het daglicht niet kunnen verdragen en daarom in de duistere geheimtaal naar elkaar geseind worden.

Hij kent ze wel. Dit zijn geen mensen die over vrede spreken (Ps 35:20). Ze zijn niet op vrede uit, maar op het uitroeien van “de stillen in den lande”. “Zij bedenken bedrieglijke zaken” tegen hen. De ‘stillen in den lande’ zijn zij die het overblijfsel vormen, die geen indruk maken en zich niet nadrukkelijk presenteren. Ze treden niet op de voorgrond en laten zich niet gelden. Ze zijn bescheiden in hun gedrag en zijn een gemakkelijke prooi voor het goddeloze volk.

De goddelozen “sperren hun mond wijd open” tegen Gods gezalfde koning (Ps 35:21). Ze zetten een grote mond tegen hem op en houden zich daarbij beslist niet in. Het is hier het beeld van een wild dier, een leeuw, die zijn muil opent en dreigend zijn tanden laat zien (vgl. Ps 35:17; 25b). Uit hun mond komen de grofste beschuldigingen en verwensingen. Met groot vermaak beweren ze dat ze hebben gezien waarvan ze hem beschuldigen: “Haha, ons oog heeft het gezien.” Nu kunnen ze hem aanklagen en veroordeeld krijgen. De uitdrukking “haha” (vgl. Ps 40:16) wil zeggen dat zij leedvermaak hebben over de ellende van de psalmist (vgl. Ps 35:19a).

Vraag om recht te doen

De vijanden zeggen in Ps 35:21 dat zij “het” hebben gezien, maar David zegt tegen de HEERE: “U hebt het gezien” (Ps 35:22). En dat is waar het om gaat. De HEERE laat niet van Zich horen, maar David weet dat Hij het heeft gezien. Hij roept Hem op Zijn zwijgen te verbreken. Hij vraagt aan de “Heere”, Adonai, niet ver van hem te blijven, waarmee hij wil zeggen dat de Heere toch dicht bij hem zal komen om hem daadwerkelijk te helpen (vgl. Ps 22:12).

David roept God op om te ontwaken (letterlijk: op te staan) en wakker te worden (Ps 35:23; vgl. Ps 44:24). Hij weet dat God alles heeft gezien. Maar omdat God niets doet, lijkt het voor David of Hij Zich slapend houdt. Het is, volgens David, de hoogste tijd dat God handelend optreedt om Zijn gezalfde koning recht te doen. Hij doet een hartstochtelijk beroep op God, Die hij “mijn God en Heere” noemt, om zijn rechtszaak te voeren. Dan kan Hij de aanklagers de mond snoeren.

Het gaat David erom dat God hem recht doet naar Zijn, dat is Gods, gerechtigheid (Ps 35:24). Alleen als God, Die hij weer nadrukkelijk aanspreekt, dit keer als “HEERE, mijn God”, hem met Zijn gerechtigheid recht doet, zal elke aanklacht definitief afgewezen worden. De aanklagers zal de aanleiding ontnomen zijn om zich over hem te verblijden. Hij zal in het gelijk gesteld worden en door God worden verlost.

Ze moeten zelfs niet de innerlijke genoegdoening van zijn veroordeling krijgen en niet “in hun hart” kunnen zeggen dat ze hun zin hebben (Ps 35:25). Van hun voornemen om hem te verslinden (vgl. Kl 2:16) mag niets terechtkomen. Ze moeten afdruipen, beschaamd en allemaal rood van schaamte, al die mensen die zich over zijn onheil verblijden (Ps 35:26). God moet hen met schaamte en schande bekleden (vgl. Ps 35:4), al die mensen die zich tegen hem verheffen om hem uit de weg te ruimen.

De HEERE is groot

David heeft God gevraagd om hem te rechtvaardigen tegenover zijn aanklagers en hen beschaamd te maken. Hij eindigt de psalm met een vraag aan God voor hen die vreugde vinden in zijn gerechtigheid (Ps 35:27). Die mensen zijn er. Het zijn zijn trouwe volgelingen die zijn gerechtigheid kennen en zich daarin verheugen. Zij ondergaan met hem de smaad die hem wordt aangedaan. Voor hen vraagt David dat God de zaak zo ten goede zal doen keren, dat zij vrolijk zullen zingen en verblijd zijn.

Als er recht is gedaan aan Gods gezalfde koning, dat is uiteindelijk de Messias, zal Gods volk “voortdurend zeggen: De HEERE is groot”. God zal alle eer krijgen. Gods vreugde zal groot zijn “in de vrede van Zijn dienaar”. Ook hierbij gaat het om de Heer Jezus. Hij is de ware Dienaar van God, de Knecht van de HEERE.

De vrede van Gods Dienaar, de Messias, is de vrede die Hij heeft bewerkt door Zijn werk op het kruis. Daardoor heeft Hij vrede met God mogelijk gemaakt (Rm 5:1; Jh 14:27a). Dit is de vrede waaraan de zondaar deel krijgt als hij zich bekeert tot God en in geloof het werk van de Heer Jezus aanvaardt als ook voor hem volbracht. De Heer Jezus geeft vervolgens Zijn eigen vrede, dat is de vrede van God, aan allen die net als Hij altijd heeft gedaan, hun weg in vertrouwen op God gaan (Jh 14:27b; Fp 4:7). Dan is er nog een derde vorm van vrede. Dat is de vrede die binnenkort overal op aarde zal heersen (Js 9:6).

Die vrede is volgens Ps 35:24 gebaseerd op “Uw gerechtigheid”, dat is Gods gerechtigheid. Nu wordt diezelfde gerechtigheid door David verkondigd en groot gemaakt (Ps 35:28). Gods gerechtigheid garandeert de eeuwige duur van de vrede. Het is vrede als vrucht van de gerechtigheid, dat wil zeggen van het rechtvaardig handelen van God (Jk 3:18). God oordeelt in gerechtigheid de vijanden van Zijn volk en van David en van de ware David. Daarna komt er vrede op aarde.

Davids vijanden hebben hun tong gebruikt om goddeloze dingen te zeggen. David zal zijn tong gebruiken en daarmee Gods gerechtigheid “tot uiting brengen”, Gods “lof, de hele dag” of “lof, elke dag”, dat is voortdurend. Gedurende de hele tijd van het vrederijk zal God de hele dag door geprezen worden voor Zijn gerechtigheid.

De uitdrukking ‘het recht zal zegevieren’ wordt dan in de volle zin ervan vervuld, want Góds recht, het waarachtige recht, is dan tot uitdrukking gekomen. Het gevolg ervan, de vrede, wordt dan overal genoten. Dat zal steeds in lofprijzing voor God tot uiting worden gebracht door allen die deze vrede genieten.

Copyright information for DutKingComments