‏ Psalms 36:4

Inleiding

Uit deze psalm kunnen we geen directe aanleiding opmaken die heeft geleid tot het dichten ervan. We horen de taal van een gelovige die inzicht heeft in het wezen van de goddeloze, wat hem kenmerkt en drijft. Dat inzicht drijft hem uit naar de uitnemendheid en grootheid van God als zijn toevlucht en de overvloed aan zegen die bij Hem genoten wordt. De psalmist kijkt eerst naar de ‘grootheid’ van de goddeloze en dan naar de grootheid van God. We herkennen hier de ervaring van het gelovig overblijfsel in de eindtijd als ze met ‘de goddeloze’, dat is de antichrist, te maken krijgen.

Dat de gelovigen door de kennis van de goddelozen worden uitgedreven naar God, is precies wat God wil. We zien hier een toepassing van het raadsel dat Simson opgeeft: “Eten kwam uit de eter, en zoetigheid kwam uit de sterke” (Ri 14:14). De dreiging van de goddeloze maakt ons des te meer bewust van alles wat we in Christus hebben ontvangen. Daardoor komt er ‘eten’ en ‘zoetigheid’ voor ons uit de ‘eter’ en ‘de sterke’, dat is de goddeloze.

De psalm kan als volgt worden ingedeeld:

1. De kenmerken van de goddeloze (Ps 36:2-5).

2. Lofzang over de verbondstrouw van God en de vreugde ervan (Ps 36:6-10).

3. Gebed om bewaard te blijven voor de goddeloze (Ps 36:11-13).

Opschrift

Voor “een psalm van David” zie bij Psalm 3:1.

Voor “de dienaar van de HEERE” zie bij Psalm 18:1. Daar komt deze uitdrukking in het opschrift de eerste en enige andere keer voor.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Nederlandse verzen (2-5)

Kenmerken van de goddeloze

In het Hebreeuws begint deze psalm met het woord ne’um, dat wil zeggen dat wat hierna volgt een Godsspraak is, een orakel van God. Wat volgt, is een omschrijving van de goddeloze zoals God hem ziet. De kenmerken die hier worden beschreven, laten zien dat er geen enkele terughoudendheid is bij het begaan van zonden.

Het is niet beperkt tot een bepaalde vijand in het leven van de psalmist, maar geldt voor iedere goddeloze. Het is zijn natuur, hij leeft hiernaar. Het betreft zijn hele wezen, zijn denken, zijn woorden en zijn daden, kortom het is de mens onder de macht van de zonde (vgl. Jr 17:9; Ef 2:1-3). “De overtreding” wil hier zeggen dat de zonde in het hart van de goddeloze de plaats van God heeft ingenomen.

Zijn leven bestaat uit “overtreding” van alles wat God heeft verboden (Ps 36:2). God weet wat de goddeloze “binnen in mijn hart” zegt. Die mens heeft geen greintje “ontzag voor God”. Zijn ogen zijn niet daarop gericht. Bij de goddeloze is het spreken van God in het hart of het geweten vervangen door de wens om alles wat God heeft verboden te overtreden. Het gaat niet om een heiden, maar om iemand die bewust in opstand is tegen het verbond van God. Het gaat om een afvallige Jood, die uiteindelijk in de antichrist zijn volle vervulling vindt (vgl. 2Th 2:3-4).

Er staat de goddeloze in plaats van ontzag voor God iets heel anders voor ogen en dat is hijzelf. Hij vindt zichzelf geweldig. Hij beroemt zich op zijn overtreding, hij praat die goed, en vleit zich met alles wat hij kan en is in zijn eigen ogen (Ps 36:3). Daarmee misleidt hij zichzelf en anderen. Er komt een ogenblik dat “men zijn ongerechtigheid vindt [en] haat” (vgl. Nm 32:23). Dit betekent dat de goddeloze uiteindelijk voor de grote, witte troon met zijn ongerechtigheid zal worden geconfronteerd en geoordeeld, maar hier gaat het om de regering van God hier-en-nu.

Het wordt algemeen gezegd, “men”, omdat het gaat om het beginsel. Wie ongerechtigheid doet, zal daarvoor worden gestraft door God. Hij zal worden gehaat door God en ieder die Hem liefheeft. Dan zullen de bedrijvers van ongerechtigheid ervan overtuigd worden dat ze de ongerechtigheid hebben liefgehad en daarmee tegen God en hun eigen leven hebben gezondigd. Zonder verweer zullen ze inzien dat de straf die ze krijgen, verdiend en rechtvaardig is.

Zijn overtreding – dat is niet alleen verkeerd handelen, maar het is een verbod overtreden – blijkt uit de woorden van onrecht en bedrog die uit zijn mond komen (Ps 36:4). Er is bij hem geen verstandig handelen en goed doen. In zijn woorden en daden is niets te ontdekken wat waar en goed is. Dit is het gevolg van het ontbreken van ontzag voor God. Als dat ontbreekt, kan er geen verstandig handelen zijn. Hier staat “laat na”. Dat wijst erop dat hij beter weet, maar het niet doet, het nalaat. Het is een schuldige nalatigheid. Het volgende vers toont dat aan.

Uit Ps 36:5 blijkt dat de goddeloze opzettelijk en welbewust het kwade doet. Het is moedwillig, met voorbedachten rade zondigen (Hb 10:26). Het is rebelleren tegen het verbond van God. Hij bedenkt onrecht op zijn bed. ’s Nachts houdt de begeerte om onrecht te doen hem bezig. Als hij uit bed komt, gaat hij “op een weg staan die niet goed is”. Op een dergelijke weg is het niet mogelijk goed te doen. “Het kwaad verwerpt hij niet”, wat inhoudt dat hij het kwaad kent, maar het niet verwerpt.

Copyright information for DutKingComments