‏ Psalms 37:3

Inleiding

Deze psalm geeft onderwijs aan het gelovig overblijfsel over de wegen van God in de tijd dat Israël wordt gelouterd (Ml 3:3a). Het is een wijsheidspsalm, vergelijkbaar met het boek Spreuken. De vorm is het acrostichon, want de indeling is naar de volgorde van de letters van het Hebreeuwse alfabet. Het is niet helemaal perfect in vorm, als aanduiding dat het volmaakte nog moet komen.

Het onderwijs wordt gegeven door de wegen en de kenmerken van de goddelozen te vergelijken met die van de rechtvaardigen. Het is het terugkerende thema van Psalm 1. Wat de inhoud betreft, is deze psalm te vergelijken met en is daarmee een voortzetting van Psalm 36.

De psalm is een bemoediging voor het overblijfsel in de eindtijd, en ook voor de gelovigen nu, om op God te wachten. Dan zullen ze zich niet in verwarring laten brengen door te letten op de tijdelijke voorspoed van de goddelozen die hen omringen. De psalm laat zien dat uiteindelijk de goddelozen worden uitgeroeid en de rechtvaardigen de aarde zullen bezitten als een erfdeel dat God hun geeft. Het zal de rechtvaardigen goed gaan en de goddelozen zal het slecht gaan. De nadruk ligt op het gelovig overblijfsel van Israël dat uiteindelijk het vrederijk zal beërven (Ps 37:3; 9; 11; 22; 34).

Vertrouw op de HEERE

Voor “[een psalm] van David” (Ps 37:1a) zie bij Psalm 3:1.

David begint de psalm zonder inleiding of beleefdheidsfrasen. Als er gevaar is, zoals bijvoorbeeld brand, dan ga je onmiddellijk roepen: ‘Brand, brand!’ Hier staan de gelovigen bloot aan een groot gevaar: de ongelovigen te benijden (vgl. Sp 23:17; Sp 24:1; 19).

De psalmist begint direct met de kern van zijn thema door de rechtvaardige te vermanen om niet in woede te ontsteken over de kwaaddoeners en niet te benijden wie onrecht doen (Ps 37:1b; Sp 24:19). Als we kwaad worden, laat dat zien dat we God niet vertrouwen. Als we jaloers op iemand worden, iemand om iets benijden, is dat nog erger, want dan denken we alleen aan onszelf. Het betekent ten diepste dat we geen begrip hebben van de wegen van God. Dit wordt uitgewerkt in Psalm 73 (Ps 73:1-17).

Het is nodig om met de vrede van God in ons hart te midden van het kwaad te leven. We leven te midden van mensen die blijkbaar ongestoord hun gang kunnen gaan ten koste van anderen, zonder dat hun een halt wordt toegeroepen. De rechtvaardige kan zich daarover opwinden. Maar, zegt David, dat moet hij niet doen.

Het is onnodig en zinloos, want kwaaddoeners wordt slechts een kort verblijf op aarde gegund en dan is het voor hen over en uit (Ps 37:2). Ze zullen snel verdorren, net als het gras, en ze zullen verwelken, net als groene grasscheutjes (Ps 103:15-16; 1Pt 1:24; Jk 1:9-11). Het gras is een beeld van het ongelovige deel van het volk, dat er groen en welvarend uitziet (Js 40:6-8). David belicht hier het leven vanuit het perspectief van de eeuwigheid en vanuit het perspectief van de indirecte regering van God met het oog op de profetieën.

David heeft niet alleen een negatieve waarschuwing in de Ps 37:1-2, maar ook een positieve aanmoediging om de HEERE te vertrouwen en met Hem te wandelen (Js 26:4). Hij richt in Ps 37:3 het oog van de rechtvaardige boven het aardse toneel uit op God. Laat hij Hem vertrouwen en het goede doen. Dit is de goede reactie op het heersende kwaad. Als eerste is het van belang God te vertrouwen om vervolgens het goede te doen. Goed doen te midden van het kwaad geeft eer aan God. Het is wat Christus heeft gedaan in Zijn leven op aarde. Tegen ons wordt gezegd: “Laten wij niet moedeloos worden in goeddoen; want te gelegener tijd zullen wij oogsten, als wij niet verslappen” (Gl 6:9).

In plaats van zelfmedelijden of verbittering te koesteren wijst de wijsheid ons op een groeiend vertrouwen op de HEERE. De oudtestamentische gelovige – en ook het gelovig overblijfsel in de toekomst – wordt aangespoord de aarde te bewonen en getrouwheid te weiden. “Weid getrouwheid” – dat is een betere vertaling dan ‘voed u [met] trouw’ – wil zeggen: geef trouw voedsel om te groeien. Trouw is geen voedsel waarmee iemand zich kan voeden. Getrouwheid is een grondhouding waarin iemand moet groeien, wat zichtbaar wordt in zijn handel en wandel.

Wie getrouwheid weidt, wie daarin groeit, zal zich geen zorgen maken over de goddelozen om zich heen en niet jaloers op hen zijn. Zijn opdracht is het land dat hem door God is gegeven als zijn thuis te zien. Hij kan er nog niet ten volle van genieten, maar hij woont er wel. Voor ons geldt dat wij in de hemelse gewesten wonen en daar kunnen genieten van alle zegeningen die ons daar zijn gegeven. Dat zal ons ervoor bewaren dat we ons op aardse voorspoed richten.

Wie zich op trouw toelegt, heeft rust en vrede in zijn hart te midden van het kwaad. Dit geldt voor alle gelovigen in alle tijden. Trouw is het belangrijkste in het leven van de gelovige en wordt door de Heer beloond met het ingaan in Zijn vreugde (Mt 25:21; 23).

Die vreugde kan nu al worden genoten. Dat horen we in de aansporing om “vreugde in de HEERE” te scheppen (Ps 37:4). Dat is onze kracht (Ne 8:11c) en geeft ook nog eens een rijke beloning. God geeft dan namelijk wat ons hart verlangt. Als het hart vreugde schept in God, zullen de verlangens van het hart niet zelfzuchtig zijn, maar erop gericht zijn God te eren en te verheerlijken.

De derde aansporing is onze weg op de HEERE te wentelen en op Hem te vertrouwen (Ps 37:5; 1Pt 5:7). Het Hebreeuwse woord houdt in het wentelen van iets dat groot en zwaar is. Dit maakt duidelijk dat het niet makkelijk en licht is om te midden van onze problemen op de Heer te vertrouwen.

Als we onze levensweg met al zijn lasten en moeiten, met alles wat op ons drukt, op Hem wentelen, zal Hij alles dragen. Het is ook belangrijk het op Hem te wentelen met het vertrouwen dat het bij Hem in goede handen is. We kunnen het dan loslaten, ook als het erop lijkt dat iets niet goed gaat. De weg die Hij bepaalt, is goed. Daarbij mogen wij erop vertrouwen dat Híj het zal doen, dat wil zeggen dat Hij zal doen wat Hij heeft beloofd, al lijkt het er soms op dat het helemaal de verkeerde kant op gaat.

Wat Hij heeft beloofd, is het tevoorschijn doen komen van onze gerechtigheid als het morgenlicht (Ps 37:6). Dat gebeurt als de HEERE gaat handelen in overeenstemming met Zijn voornemens en beloften. Dat is net zo zeker en zo stralend als de komst van het morgenlicht. Ons recht zal Hij doen stralen als de middagzon. Nu is het nog ons deel onrechtvaardig behandeld te worden en onrecht te verdragen. Totdat Hij ons openlijk rechtvaardigt, mogen we, in navolging van de Heer Jezus, alles en onszelf overgeven aan Hem Die rechtvaardig oordeelt (1Pt 2:23).

Copyright information for DutKingComments