‏ Revelation of John 2:9

Boodschap voor Smyrna

Op 2:8. Johannes krijgt de opdracht een tweede brief te schrijven. Hij moet die richten “aan de engel van de gemeente in Smyrna”. In deze brief komt geen enkel verwijt voor. Dit zullen we ook zien in de brief aan de gemeente in Filadelfia. Het is een brief vol troost. Deze troost is nodig omdat de gemeente in Smyrna te lijden heeft onder verdrukking, armoede en laster. Elk van die beproevingen apart betekent al een groot lijden. Nu hebben ze te lijden onder drie beproevingen tegelijk. Dan is troost heel gewenst.

De troost komt van de Heer Jezus, Die Zichzelf aan deze beproefde gemeente voorstelt als “de Eerste en de Laatste, Die dood geweest is en [weer] levend geworden” is. Je ziet dat de Heer Zich ook hier voorstelt in overeenstemming met de toestand van de gemeente. Wat Hij hier van Zichzelf zegt, zijn weer kenmerken die je in het vorige hoofdstuk van Hem hebt gezien (Op 1:8; 17-18). Hij laat Zich hier zien als Degene Die tijd en eeuwigheid beheerst, Die alles in handen heeft, zelfs de dood. De dood heeft geen macht over Hem. Hij heeft de dood overwonnen, want Hij is opgestaan uit de dood. Hij is soeverein in de grootste verdrukking. Dit is een grote troost voor hen die het risico lopen te worden gedood.

Dat deze brief direct volgt op die aan de gemeente in Efeze, houdt een belangrijke les in. In de brief aan de gemeente in Efeze heb je gezien dat de Heer hen moet verwijten dat ze hun eerste liefde hebben verlaten. In de brief aan Smyrna lees je over diverse beproevingen. Je kunt daarin de liefde van de Heer zien Die door middel van beproevingen wil bewerken dat Zijn volk weer met hun hart naar Hem terugkeert. Hij wil graag weer hun eerste liefde. Hij wil weer de Enige zijn naar Wie hun genegenheid uitgaat.

Zo kan het ook gaan in je persoonlijk leven. Als je van de Heer afdwaalt, als Hij niet meer alles voor je is, zal Hij je niet loslaten. Hij zal door bepaalde, soms onaangename, gebeurtenissen ervoor willen zorgen dat je weer naar Hem gaat vragen. Je bent namelijk alleen gelukkig als je in gemeenschap met Hem leeft en je hele leven voor Hem is. Hij heeft recht op je leven, maar het is ook een voorrecht voor Hem te mogen leven, waaraan tevens het grootst mogelijke geluk verbonden is.

Op 2:9. Als er “verdrukking”, “armoede” en “laster” in het leven van een gemeente is, weet Hij daarvan. Hij is erbij betrokken. Het is niet zo, dat Hij het toelaat en passief toeziet, maar het gaat Hem aan. In een bepaald opzicht bestuurt Hij het zelfs zo. Je ziet dat bij Job. Daar komt de satan bij God en God maakt de satan opmerkzaam op Job. Dan daagt de satan God als het ware uit door Hem voor te stellen Job maar eens te beproeven. En God staat de satan toe Job te slaan. God staat achter en boven de beproevingen die over Job heenkomen. Zo ziet Job dat ook als hij zegt: “De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen, de Naam van de HEERE zij geloofd” (Jb 1:21). Job geeft niet de satan de schuld, maar neemt alles aan uit de hand van de Heer (Jb 2:10).

Na al zijn vergeefse pogingen Job tot zondigen te brengen is de satan uitgepraat. Maar God is nog niet met Job tot Zijn doel gekomen. God gebruikt de verdorvenheid van de satan om Job te brengen tot het punt waar Hij hem kan zegenen. Job moet besef krijgen van het kwaad in zijn hart. Dat besef begint te groeien in de gesprekken die vanaf Job 3 tussen Job en zijn vrienden worden gevoerd.

Totdat Job ten slotte, nadat God tot hem heeft gesproken, komt tot de uitroep: “[Alleen] door het luisteren met het oor had ik van U gehoord, maar nu heeft mijn oog U gezien. Daarom veracht ik [mijzelf] en ik heb berouw, in stof en as” (Jb 42:5-6). Dan is hij op het punt aangekomen waar God hem wil hebben en overlaadt Hij Job met grotere zegeningen dan hij voor die tijd bezat. Zo is het doen van God ‘steeds gezegend, al lijkt het soms ook hard’.

Het bewustzijn dat wat je overkomt, je overkomt uit de hand van je Vader Die je liefheeft, geeft kracht om te dragen. Het geloof weet en houdt vast aan: “U heeft geen verzoeking getroffen dan menselijke; en God is getrouw, Die niet zal toelaten dat u verzocht wordt boven wat u kunt [verdragen]; maar met de verzoeking zal Hij ook de uitkomst geven, zodat u ze kunt verdragen” (1Ko 10:13).

Behalve dat de Heer Jezus van alle beproevingen weet en God er Zijn wijze en liefdevolle bedoelingen mee heeft, heeft de Heer Jezus Zelf alles ook meegemaakt. Hij Die dit zegt, spreekt uit ervaring. Ook dat is een grote vertroosting voor hen die te lijden hebben en gebrek hebben aan alles. Het is voor hen een bijzondere eer zo dicht bij Hem te zijn en Hem zo gelijk te zijn. Dat mag het voor jou ook zijn, als je lijdt ter wille van Zijn Naam (Lk 6:22-23; Hd 5:41; Fp 3:10-11).

De verdrukking brengt ook armoede met zich mee. Ze hebben gebrek aan levensmiddelen. De Heer weet ervan. Hij vertroost hen door te wijzen op hun geestelijke rijkdom. Je kunt de hele wereld winnen, maar wat heb je eraan als je schade lijdt aan je ziel (Lk 9:25)? Je kunt echter te midden van de grootste armoede de grootste vrede en vreugde in je ziel hebben als je eraan denkt dat Christus en alles in Hem jou toebehoort. Wat je in Christus bezit, is tot in eeuwigheid van jou. Die schatten bevinden zich in de hemel en zijn onaantastbaar voor mensen die je op aarde van alles kunnen beroven of je levensmiddelen kunnen onthouden.

Een extra pijnlijke beproeving is de lastering van mensen die belijden “Joden” te zijn, dat wil zeggen die zich aanmatigen het volk van God te zijn. Evenals in de gemeente in Efeze (Op 2:2) zijn ook hier lieden die zich aanmatigen het ware inzicht en de ware kennis te bezitten en zich boven anderen verheven voelen. Zij matigen zich aan het ware volk van God te zijn met uitsluiting van anderen.

Deze aanmatiging komt gedurende de hele geschiedenis van de christenheid voor. Daar heb je ook nu mee te maken. Vooral de zogenaamde christenen maken het de ware christenen moeilijk om trouw te blijven aan Gods Woord. Of het nu gaat om gemeente-zijn of om samenlevingsvormen, zodra je daarover Gods Woord aan het woord laat, haal je je de laster van de naamchristenen op de hals. Zulke mensen laten zich niet door Gods Woord gezeggen, maar zijn een spreekbuis van de satan. Laat je niet door hen intimideren, maar blijf trouw aan de Bijbel.

Op 2:10. Met de woorden “vrees niets van wat u zult lijden”, worden de gelovigen – en word jij – bemoedigd om onbevreesd de toekomst tegemoet te zien, al houdt die toekomst zeker lijden in. Ze worden troostvol op het lijden voorbereid. Verdrukking, armoede en laster zijn erg genoeg, maar er zullen nog ergere dingen komen. Er is niet alleen vervolging, maar ook gegrepen worden. De vrijheid is weg, de satan krijgt de macht te bepalen wat er met de gegrepen gelovige gebeurt. Het kan de dood betekenen.

De Heer heeft Zijn eigen doel hiermee. De beproeving dient tot loutering van het geloof en zuivering van het leven (1Pt 1:6-7) en niet om de gelovige ten val te brengen. Daarbij komt ook dat Hij de grens van de verdrukking bepaalt, dat wil zeggen dat Hij hiervan de tijdsduur vaststelt (vgl. Dn 1:12). De verdrukking zal “tien dagen” duren en geen dag langer. Zo heeft God ook het aantal dagen van de grote verdrukking in de eindtijd vastgesteld en wel op twaalfhonderdzestig dagen, dat is drieënhalf jaar, een periode die niet overschreden zal worden (Mt 24:21-22; Op 11:2-3).

In profetisch opzicht is er iets opmerkelijks verbonden aan de periode van tien dagen. Dat heeft te maken met de periode van de kerkgeschiedenis die het kenmerk van Smyrna draagt, dat wil zeggen de tweede en derde eeuw van onze jaartelling. In die periode hebben namelijk tien grote vervolgingen plaatsgevonden. De profetische toepassing is dan dat de verdrukking van tien dagen ziet op tien afzonderlijke perioden waarin de gelovigen door de Romeinse heersers werden verdrukt.

De Heer spoort Zijn beproefde gemeente in Smyrna aan trouw te zijn tot de dood. Is Hij dat niet ook geweest? Tevens stelt Hij hun ter bemoediging als beloning “de kroon van het leven” in het vooruitzicht die Hij hun Zelf zal geven. Verder dan de dood kan de vijand niet gaan (Mt 10:28). Tot dat moment wordt de gelovige aangespoord trouw te blijven. Wat daarna komt, is de opstanding, de wereld van de Opgestane. Daarop wordt zijn oog dan ook gericht.

Op 2:11. Hoewel het geheel wordt aangesproken, wordt de individuele verantwoordelijkheid ten volle gehandhaafd. Het gaat erom of jij een oor hebt om te “horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt”. Als jij de boodschap voor de engel in Smyrna hebt begrepen en ernaar wilt horen, ben je een overwinnaar. Je laat je door beproevingen niet uit het veld slaan, maar blijft door alle tegenstand heen trouw aan Hem Die jou kocht met Zijn bloed.

De beloning voor die trouw tot het uiterste is dat je “geenszins van de tweede dood schade lijden” zult. “Geenszins” is een sterke uitdrukking met de kracht van ‘op geen enkele denkbare wijze’. Ook deze belofte is het deel van iedere gelovige, maar ook hier is het speciaal voor gelovigen die in verdrukking zijn en de dood voor ogen hebben, een grote bemoediging. De vijand heeft macht, dat wil zeggen dat hem wordt toegestaan, om hen de eerste dood te laten sterven (Mt 10:28). Maar zij mogen weten dat de tweede dood, dat is de hel (Op 20:14) voor hen overwonnen is en over hen geen enkele macht heeft.

Lees nog eens Openbaring 2:8-11.

Verwerking: Op welke wijze heb jij te maken met verdrukking, armoede en laster?

Copyright information for DutKingComments