‏ Revelation of John 21:1

Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

Op 21:1. Als alle kwaad en alle kwaaddoeners hun eeuwige, onveranderlijke, vreselijke bestemming hebben gekregen, wordt de blik van Johannes gericht op een compleet nieuwe hemel en een compleet nieuwe aarde. “De eerste hemel en de eerste aarde” hebben hun tijd gehad, ze zijn weggevlucht (Op 20:11) en door vuur vergaan (2Pt 3:7; 12). Daardoor is er plaatsgemaakt voor “een nieuwe hemel en een nieuwe aarde”.

Het grote verschil met de eerste aarde is dat de zee, die er in het vrederijk nog is (Ez 47:20; Zf 2:6; Zc 9:10; Zc 14:8), er in de eeuwigheid niet meer is. Ook de woelige, opstandige volken, waarvan de zee een beeld is, en de goddelozen, die als de zee zijn (Js 57:20), zijn er niet meer. Er is een constante toestand van volkomen rust. De ware theocratie is aangebroken. God regeert, of beter, bestuurt, want het gaat hier meer om God Die woont in rust, terwijl er niets meer te beteugelen valt, want er is niets meer wat nog in opstand kan komen. Dan zal gerechtigheid op aarde wonen (2Pt 3:13) en er niet slechts heersen zoals in het vrederijk. Alles beantwoordt innerlijk en uiterlijk aan Gods Wezen.

De oude schepping is vergankelijk (Ps 102:26; Mt 24:35; 1Ko 7:31; 1Jh 2:17) en daardoor voorbijgaand. De nieuwe schepping is volkomen nieuw en van blijvende, eeuwige aard. De nieuwe is niet een vervanging door het veranderen en verbeteren van de oude, maar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zijn er nooit eerder geweest. Het tweede is niet alleen anders dan het eerste, het is ook beter dan het eerste. Zo is wat God in de verlossing heeft bewerkt, anders en beter dan wat de mens door de zonde is kwijtgeraakt. God heeft niet alleen het probleem van de zonde opgelost, maar er iets veel heerlijkers voor in de plaats gegeven.

Het tweede heeft bij God altijd de voorkeur boven het eerste. Je vindt vaak in de Schrift dat de tweede of later geborene de voorkeur krijgt boven de eerstgeborene. Kijk bijvoorbeeld maar naar Abel die de voorkeur krijgt boven Kaïn, Izak boven Ismaël, Jakob boven Ezau, Efraïm boven Manasse, David boven zijn oudere broers (vgl. Jb 42:12; 1Ko 15:47; Hb 8:6).

Op 21:2. Na het heerlijke totaalbeeld van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde ziet Johannes een stad. Deze stad is het centrum van heel dat nieuwe tafereel. Ook in de nieuwe orde van zaken, waar geen zonde meer is, is er plaats voor heiligheid. De stad is “de heilige stad”. Heilig is afgezonderd. Afzondering heeft niet altijd te maken met afzondering van kwaad. Als God bijvoorbeeld de zevende dag heiligt, wil dat zeggen dat Hij deze dag een aparte plaats geeft ten opzichte van de andere dagen (Gn 2:3). Zo neemt deze stad in heel dat nieuwe bestel een aparte plaats in.

Deze stad is “het nieuwe Jeruzalem” wat wijst op het contrast met het oude Jeruzalem. Het is een beweeglijke stad. Ze daalt “uit de hemel” neer, want de hemel is het land waar ze thuishoort. Ze komt “van God”, want de oorsprong van de stad ligt in God, in Zijn raadsbesluit. Het nieuwe Jeruzalem daalt neer zonder op aarde te komen, om als het ware een verbinding te vormen tussen de hemel en de aarde, om ze met elkaar te verbinden.

De stad ziet er uit “als een bruid die voor haar man versierd is”. Deze beschrijving maakt duidelijk dat dit nieuwe Jeruzalem de gemeente is. Ze bezit na duizend jaar nog dezelfde stralende schoonheid die ze had tijdens haar bruiloft (Op 19:7). De tand des tijds heeft op haar schoonheid geen enkele invloed gehad. Tot in alle eeuwigheid zal ze die schoonheid bezitten.

De stad is ‘heilig’ en wordt vergeleken met ‘een bruid’. Dat betekent dat God, Die licht – heiligheid heeft met God als licht te maken – en liefde is, in die stad wordt gezien. Hier is de gemeente volkomen geschikt om met Hem verbonden te zijn, omdat ze volmaakt beantwoordt aan Zijn Wezen. Zo beantwoordt ze ook volkomen aan Zijn verlangens, ze past bij Hem, is Hem gelijk (Ef 5:31-32; 1Jh 3:3).

Dit nieuwe Jeruzalem moet wel worden onderscheiden van het hemelse Jeruzalem (Hb 12:22). Met het hemelse Jeruzalem wordt de woonplaats van alle hemelse heiligen bedoeld. Het hemelse Jeruzalem is de hemelse hoofdstad van waaruit tijdens het vrederijk wordt geregeerd. Het is het regeringscentrum waarin gelovigen uit het Oude Testament en uit het Nieuwe Testament hun plaats en taak hebben. Het nieuwe Jeruzalem bestaat alleen uit hen die de gemeente van de levende God zijn, de woonplaats van God in de Geest.

Ook als er sprake is van ‘het Jeruzalem dat boven is’ (Gl 4:26), is dat iets anders dan wat hier het ‘nieuwe Jeruzalem’ wordt genoemd. Het Jeruzalem ‘dat boven is’, is niet zozeer een stad met regeringskenmerken, maar duidt meer op een sfeer waarin de gelovigen leven. Die sfeer is een sfeer van vrijheid die staat tegenover de wet. Het Jeruzalem dat boven is, wordt dan ook in contrast gesteld met het aardse Jeruzalem, dat de sfeer van de wet voorstelt.

Op 21:3. Nadat Johannes deze prachtige en omvangrijke nieuwe dingen heeft gezien, hoort Hij een luide stem. Die stem komt met een verklaring vanuit de troon, de zetel van de regering van God. De regering van God is tot haar eindbestemming gekomen, heeft haar doel bereikt. De verklaring luidt dat God bij de mensen woont. Hij doet dat in “de tabernakel”. Daarmee wordt de gemeente bedoeld, want dat is de woonplaats van God in de Geest (Ef 2:22).

Er worden meer benamingen gebruikt voor Gods woonplaats, zoals een tempel en een huis. Dat juist hier van “de tabernakel” als woonplaats gesproken wordt, betekent dat het om de verplaatsbaarheid van de woonplaats gaat, zoals de tabernakel tijdens de woestijnreis van het volk Israël.

Het is mooi om eraan te denken dat het woord ‘tabernakel’ ook te zien is in wat je leest over het wonen van de Heer Jezus onder ons. Als je leest “het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Jh 1:14), staat er letterlijk ‘het Woord is vlees geworden en heeft onder ons getabernakeld’, dat is ‘in een tent gewoond’.

De tabernakel spreekt van de wijze waarop God bij Zijn volk woont. De tabernakel in het Oude Testament is een beeld van Gods woonplaats. De echte woonplaats van God zie je in de Heer Jezus en in de gemeente.

Dan is het opmerkelijk dat er staat dat God “bij de mensen” woont. Dat het voor God een bijzondere vreugde is bij de mensen te wonen, kun je wel zien aan het feit dat het in dit ene vers drie keer genoemd wordt. Al deze mensen samen zijn Zijn volk. Er is geen sprake meer van afzonderlijke volken. Volken zijn ontstaan door de zonde, maar alle gevolgen van de zonde zijn weggedaan. Er is dan ook geen verschil meer tussen Israël en de volken. Israël zal geen bevoorrechte plaats meer innemen.

Israël had te maken met Gods raadsbesluiten vanaf de grondlegging van de wereld (Mt 13:35; Mt 25:34) en had een aards en tijdelijk bestaan. Al het aardse en tijdelijke zal er dan niet meer zijn. Er zijn alleen nog mensen, gelovigen afkomstig uit alle tijden, zonder onderscheid. Het enige onderscheid dat zal blijven, betreft het nieuwe Jeruzalem, de gemeente, die dateert van vóór de grondlegging van de wereld.

Het vers eindigt met een uitdrukking van de bijzondere intimiteit tussen God en Zijn volk. “God Zelf”, zonder tussenpersoon, zoals Mozes of Elia of een hogepriester zijn geweest, “zal bij hen zijn”. Er is niemand meer via wie God met Zijn volk in verbinding staat. Hij is de God van dat ene grote volk. En dat ene grote volk heeft en kent niemand anders dan alleen Hem als hun God.

Op 21:4. Als die heerlijke situatie is aangebroken, zal elke herinnering aan droefheid, die onlosmakelijk met de eerste dingen verbonden was, weggedaan zijn. De beschrijving van de heerlijkheid van de eeuwigheid komt voor ons nog het best tot zijn recht door te zeggen wat daar allemaal niet is. De heerlijkheid van wat er wel is, kunnen we nog niet bevatten (vgl. 2Ko 12:4). Maar we kunnen wel begrijpen dat daar niet meer zal zijn wat ons leven op aarde nu vaak nog zo moeilijk en moeizaam maakt en wat ons naar de hemel doet hunkeren. Deze beschrijving is op zich dan ook al een hele bemoediging. De vijf woorden die zeggen wat er niet meer zal zijn, tekenen nu het hele wereldgebeuren en de hele wereldgeschiedenis sinds de zondeval.

In Openbaring 7 is al aangekondigd dat God elke traan van de ogen zal afwissen, zoals een moeder de tranen van het gezicht van haar kind afwist (Op 7:17). Hij wist “elke traan” weg, waarna nooit meer een traan zal opwellen. Alles wat nu nog tranen veroorzaakt, is dan voorgoed verdwenen. Dan zal ieder mens in volkomen harmonie met God leven, volkomen in overeenstemming met God en volkomen eensgezind met ieder ander mens. Als de zonde er niet meer is, is er ook geen dood meer en ook niets meer wat aan de dood verbonden is als pijn en verdriet, waarvan tranen de uiting zijn. Het komt ook nooit meer terug, want “de eerste dingen zijn” definitief “voorbijgegaan”.

Lees nog eens Openbaring 21:1-4.

Verwerking: Wat doet jou het meest naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde verlangen?

Copyright information for DutKingComments