1 Chronicles 16:7-22

De HEERE loven

Nadat de ark is geplaatst en de offers zijn gebracht, wordt door David geregeld dat van de Naam van de HEERE in de tegenwoordigheid van de ark melding wordt gemaakt en dat Hij wordt geloofd en geprezen. David introduceert muziek en zang in de eredienst. Hij stelt daarvoor een orde in en draagt op om de HEERE te loven. De plaats van eredienst is nu niet meer alleen een plaats van offerdienst, maar ook van lofgezang. David draagt Asaf op om de HEERE te loven.

De woorden waarmee dat in de volgende verzen gebeurt, zijn citaten uit drie psalmen. Wie die psalmen heeft gemaakt, wordt niet meegedeeld. Aangezien David uit deze drie psalmen citeert, is het aannemelijk dat ze door hem gedicht zijn. We kunnen de lofzang in drie delen verdelen, in overeenstemming met de citaten uit de psalmen:

1. de 1Kr 16:8-22 zijn, met een enkele wijziging, Psalm 105:1-15,

2. de 1Kr 16:23-33 zijn, op enkele beginwoorden na, heel Psalm 96 en

3. de 1Kr 16:34-36 zijn Psalm 106:1,47-48.

Psalmen 105 en 106 zijn de twee laatste psalmen van het vierde psalmboek. In het vierde psalmboek worden de wegen bezongen waarlangs God Zijn grote einddoel zal bereiken. Dat doel is de invoering van Zijn Zoon als de Zoon des Mensen in de wereld om Zijn koningschap te vestigen.

Psalm 96 hoort ook bij het vierde psalmboek, dat begint met Psalm 90, het gebed van Mozes, de man die het volk door de woestijn heen leidde. In een opklimmende reeks psalmen vindt dan de vestiging van het koningschap van de Messias plaats. Dat sluit aan bij wat we hier hebben, de vestiging van het koningschap van David, in verband met de ark en met Jeruzalem. Het is nog goed erop te wijzen dat we in Psalm 102 lezen over de basis van Gods einddoel, dat is het werk van de Heer Jezus aan het kruis. In Psalmen 105 en 106 horen we als resultaat daarvan dan de grote jubel.

Het eerste deel, de 1Kr 16:8-22, dat bestaat uit Psalm 105:1-15, toont de trouw van God in het bewaren van Zijn verbond. Het tweede deel, de 1Kr 16:23-33, dat bestaat uit Psalm 96, is een lofzang. Het derde deel, de 1Kr 16:34-36, dat bestaat uit het beginvers en de slotverzen van Psalm 106, bevat de gedachte aan bijeen vergaderen. In de onderwerpen van deze drie delen – trouw, lofzang en bijeen vergaderen – kunnen we de betekenis van de namen van de drie hoofdzangers herkennen. Heman betekent ‘trouw’, Jeduthun betekent ‘koor van lofprijzing’ en Asaf betekent ‘een die bijeen vergadert’.

De inhoud van het loven van de HEERE wordt door David aangegeven en door “Asaf en zijn broeders” in praktijk gebracht. Het is goed om van de Heer Jezus te leren hoe we God kunnen loven. Hij zingt de HEERE – voor ons: de Vader – lof toe in het midden van de gemeente (Hb 2:12) en de gemeente mag met Hem instemmen. David is hier een beeld van de Heer Jezus Die door de Geest Gods volk leidt in de aanbidding.

We kunnen hierbij de toepassing maken dat het goed is om van trouwe broeders te leren hoe we God kunnen aanbidden. Dat doen we niet door een cursus bij hen te volgen of alleen maar na te spreken wat zij zeggen, maar door naar hun dankzeggingen te luisteren en daarin met ons hart mee te gaan.

Eerste deel (Psalm 105:1-15)

In deze verzen gaat het om de onveranderlijke en onvoorwaardelijke beloften die God in genade aan de vaderen heeft gedaan. Psalm 105 bestaat uit twee delen. In het eerste deel (Ps 105:1-15) gaat het over de grote daden van God ten aanzien van de vaderen. In het tweede deel (Ps 105:16-45) gaat het om Gods wegen met Israël en Zijn zorg voor hen om de hun beloofde zegen te geven.

In dit gedeelte van 1 Kronieken 16 worden eerst de activiteiten van Gods volk bezongen (1Kr 16:8-13) en daarna de beloften van God (1Kr 16:14-22). Het volk wordt in de 1Kr 16:8-12 tot diverse activiteiten opgeroepen. De oproep wordt gedaan aan een volk dat in een bijzondere relatie tot God staat. Die relatie wordt gegeven in twee namen met elk een andere toevoeging. Ze zijn “nakomelingen van Israël”, waaraan wordt toegevoegd “Zijn dienaar” (1Kr 16:13a). “Israël”, dat betekent ‘vorst van God’, is de naam die wijst op hun bijzondere positie voor God. Hieraan wordt het woord “dienaar” verbonden. Wie zijn bijzondere positie kent, zal de Heer graag dienen.

Ze zijn ook “kinderen van Jakob”, waaraan wordt toegevoegd “Zijn uitverkorenen” (1Kr 16:13b). Bij “kinderen van Jakob” ligt de nadruk op de zwakheid van hun toewijding aan God en de verkeerde wegen die het volk is gegaan. Daarom is het ook zo mooi dat juist achter deze naam de toevoeging “Zijn uitverkorenen” staat, die ervan spreekt dat God hen ondanks hun zwakheid en verkeerde wegen heeft uitverkoren.

Als we de 1Kr 16:8-12 lezen, zien we tot welke activiteiten het volk als nakomelingen van Israël en Jakob wordt opgeroepen. De activiteiten, die passen in een boek als 1 Kronieken, bestaan uit loven, aanroepen, bekendmaken (1Kr 16:8), zingen, psalmzingen, aandachtig spreken (1Kr 16:9), beroemen, verblijden, vragen, zoeken (1Kr 16:10-11), denken (1Kr 16:12).

In al deze activiteiten worden de wonderdaden van de HEERE tot voorwerp van het lied gemaakt en worden de daden uitgestald waarin Hij Zich openbaart, ook ten aanschouwen van de volken (1Kr 16:8b). Wij mogen daarbij bedenken dat voor ons dit alles ver overtroffen wordt door de wonderdaden van de Heer Jezus bij Zijn komst in het vlees, Zijn werk op het kruis, Zijn opstanding en Zijn verheerlijking. Het zijn allemaal aanleidingen om elke wonderdaad in aanbidding ‘uit te stallen’ voor God.

David wijst op de HEERE als “onze God” (1Kr 16:14), Wiens oordelen over de hele aarde gaan. Is het niet meer dan terecht om ertoe op te roepen Hem te loven? Daarvoor worden in de volgende verzen nog extra redenen gegeven (1Kr 16:15-18). Het gaat in die verzen over Gods verbond met en Zijn belofte aan Abraham (Gn 17:7; 13; 19), over Zijn eed aan Izak (Gn 26:2-5; 23-24), over de vastgestelde verordening voor Jakob en het eeuwig verbond voor Israël (Gn 28:13; 15; Gn 35:9-13). Het gaat, kort gezegd, over Gods verkiezende genade en onberouwelijke beloften (Rm 11:29), en dat alles met het oog op het land Kanaän als hun erfelijk bezit. Bij zoveel zegeningen en zekerheden kan het hart niet onbewogen blijven en de mond niet zwijgen.

In de laatste verzen hebben we wel de geschiedenis, maar niet de verantwoordelijkheid (1Kr 16:19-22). In die verzen wordt het verleden van het volk beschreven, hoe zwak en kwetsbaar het was. Het laat zien hoe ook wij ons in de wereld kunnen voelen. Maar dan wordt het volk eraan herinnerd hoe in die omstandigheden, waarin zij een prooi leken te zijn voor vijandige machten, God voor hen is opgekomen. Wat in 1Kr 16:22 wordt gezegd, vinden we terug in een gebeurtenis uit het leven van Abraham waarin hij is afgeweken van de weg van het geloof (Gn 20:6b-7).

Copyright information for DutKingComments