‏ 1 Corinthians 14:4-11

Opdat de gemeente opbouwing ontvangt

In het hoofdstuk waarmee je nu een begin maakt, wordt een vergelijking gemaakt tussen twee gaven: profeteren en spreken in talen. Je hebt misschien wel eens over het spreken in talen gehoord. Het wordt ook wel, ten onrechte, ‘spreken in tongen’ genoemd. Het gaat echter niet om het gebruik van het lichaamsdeel ‘tong’, maar om het spreken in een taal, waarbij uiteraard de tong wordt gebruikt.

Door de manier waarop je soms over het spreken in talen hoort praten, kun je in verwarring raken. Er wordt bijvoorbeeld gesproken over een ‘second blessing’, een ‘tweede zegen’. Men bedoelt daarmee dat je wel bekeerd bent en de Heilige Geest hebt ontvangen, maar dat je, om een volwaardig christen te zijn, in ‘tongen’ moet kunnen spreken. Van deze redenering klopt niets.

Het spreken in talen wordt op een duidelijke wijze in de Bijbel naar voren gebracht, zoals je ook in dit hoofdstuk zult zien. Het gaat in dit hoofdstuk om een vergelijking tussen profeteren en het spreken in talen. Je zult zien dat de balans duidelijk doorslaat naar profeteren. De oorzaak daarvan is, dat profeteren tot opbouwing van de gemeente is. De Korinthiërs, en ook jij, worden dan ook opgeroepen het meest naar die gave te streven.

1Ko 14:1. In 1 Korinthiërs 13 heb je gezien dat de liefde het motief moet zijn om een gave, welke dat ook is, uit te oefenen. Welnu, als je je door de liefde wilt laten leiden – en hier staat zelfs dat je ernaar moet jagen, dat wil zeggen je ten volle ervoor inzetten –, zul je graag met je gave de gemeente willen dienen. Liefde is: anderen dienen en niet jezelf.

Het beste komt de dienst aan de gemeente tot uiting in het profeteren en daar kun je naar streven. Je moet dan wel weten wat profeteren is. In 1 Petrus 4 staat daarvan een mooie definitie: “Als iemand spreekt, laat het zijn als uitspraken van God” (1Pt 4:11a). Dat wil zeggen dat iemand die iets doorgeeft, dat moet doen als de mond van God, ofwel dat wat gezegd wordt, van Hem afkomstig is.

Om zo de uitspraken van God te kunnen doorgeven moet iemand wel in zijn dagelijks leven dicht bij God leven. Dat is niet het voorrecht van slechts een enkeling, dat mag het verlangen van ieder kind van God zijn. Het behoort vanzelfsprekend te zijn dat iedere gelovige dat verlangen heeft. Er zijn echter allerlei dingen die je in de weg kunnen staan om dicht bij God te leven. Daarom staat er dat je ernaar moet streven.

1Ko 14:2. Bij het spreken in talen is het heel anders dan bij profeteren. Deze gave richt zich niet tot mensen, maar tot God. Dat lijkt wel veel hoger, en dat hebben de Korinthiërs ook gedacht en dat denken nu nog steeds veel christenen, maar dat is het niet. Tenminste, dat lijkt mij de eerlijke uitkomst van de uitvoerige vergelijking die Paulus in dit hoofdstuk tussen deze twee gaven maakt.

1Ko 14:3. Een wijdverbreid misverstand is dat profeteren zoals het hier in de gemeente gebeurt, in verband zou staan met het voorspellen van de toekomst. Je hoort regelmatig van mensen die zichzelf presenteren als profeten. In verschillende groeperingen in de christenheid staan zij op om dingen te zeggen die in de toekomst met anderen zullen gebeuren. Soms komt het nog uit ook. Zoiets gaat tegen het Woord van God in. Hoe jouw leven verder zal verlopen, weet God alleen en dat zal Hij jou persoonlijk van stap tot stap duidelijk maken als jij met Hem leeft.

Iets anders is het als jij een verkeerde weg gaat en iemand waarschuwt jou dat het verkeerd met je zal aflopen als je zo doorgaat. Maar dat is geen nieuws, want dat staat in het Woord van God. Je kunt zeggen dat de broeder of zuster die jou dan waarschuwt, aan het profeteren is, en wel in de zin van vermanen.

“Vermaning” is volgens 1Ko 14:3 een onderdeel van profeteren. Wie zo met zijn of haar medegelovigen omgaat, is erop uit om de ander te dienen. Vermanen is één manier waarop profeteren tot uiting kan komen. Er worden nog twee andere elementen genoemd en wel het spreken tot opbouwing en tot vertroosting.

Bij “opbouwing” gaat het erom het geloofsleven van de gemeenteleden vastigheid te geven. Door de gelovigen vanuit de Bijbel te laten zien welke plaats ze door het werk van de Heer Jezus voor God en in de wereld hebben gekregen, zullen ze beter in staat zijn te leven zoals God het graag ziet.

Ook “vertroosting” is een onmisbaar element in het profeteren. Zolang de gelovigen op aarde leven, hebben ze met verdrietige dingen te maken. God en de Heer Jezus weten dat en geven vertroosting waar die nodig is.

Zie je dat het, om te kunnen profeteren, nodig is om dicht bij God te leven? Alleen Hij weet waar de harten van de Zijnen behoefte aan hebben. Het geweldige in een samenkomst waar “twee of drie profeten spreken” (1Ko 14:29) is dan ook dat iedere aanwezige iets te horen krijgt waar hij of zij wat aan heeft, zonder dat de spreker weet wat ieder precies bezighoudt.

Heb je het nog nooit meegemaakt dat er in een samenkomst iets gezegd werd en dat het leek alsof het alleen voor jou bedoeld was? Je zat ergens mee en het woord dat gesproken werd, was het antwoord op jouw probleem. Dat is nu profetie. Je voelt je in de directe tegenwoordigheid van God.

Zo ervaart de Samaritaanse vrouw het, als de Heer Jezus met haar in gesprek is, in Johannes 4. Deze vrouw is een vrouw van lichte zeden. De Heer zegt tegen haar dat ze vijf mannen heeft gehad en dat ze met de man die ze nu heeft, niet getrouwd is, wat wil zeggen dat ze ongetrouwd met hem samenwoont. De vrouw zegt dan: “Heer, ik zie dat U een Profeet bent” (Jh 4:19). Zij voelt zich in Gods licht staan, waar niets te verbergen valt.

Een soortgelijke ontdekking hebben velen gedaan die in een evangelieprediking hebben gehoord over de verlorenheid van de mens. Velen hebben gezegd van degene die het Woord predikte: ‘Het lijkt wel of die man mijn leven kent.’ Voor velen is het tot zegen geworden, zoals voor de Samaritaanse vrouw, omdat ze hebben erkend dat ze God tot hen hebben horen spreken.

Dat is wat God nog steeds wil doen door de profetie. Hij wil spreken tot harten en gewetens, zowel van gelovigen als van ongelovigen, om hen uiteindelijk te zegenen. Daar wil Hij speciaal de samenkomsten van de gemeente voor gebruiken, want daar gaat het in dit hoofdstuk om.

1Ko 14:4. Het punt waarom het gaat, is dat een gave bedoeld is om er anderen mee op te bouwen. En wat gebeurt er als iemand in talen spreekt? Hij bouwt alleen zichzelf op. Verder heeft niemand er wat aan, niemand verstaat het. Daarom geeft Paulus duidelijk de voorkeur aan het profeteren boven het spreken in talen.

1Ko 14:5. Hij zegt zelfs dat wie profeteert meer is dan wie in talen spreekt. Dat is best een gevoelige tik die hij hier aan de Korinthiërs uitdeelt. Die zijn dol op het spreken in talen. Toch kan in één bepaald geval het spreken in talen wel nut hebben voor de gemeente en dat is in het geval er uitgelegd wordt wat in die taal is gesproken.

1Ko 14:6. Paulus wil voor de gelovigen in Korinthe, en in alle plaatsen over de hele wereld, van nut zijn. Dat is hij niet als hij ergens komt en daar in talen gaat spreken. Hij zou persoonlijk wel veel bewondering oogsten. Die mensen zouden zeggen: ‘Tsjonge, die man kan er wat van.’ Maar de gemeente zou er niet door opgebouwd worden.

Nee, als hij de gelovigen bezoekt, wil hij graag komen met een “openbaring”. Hij wil hun iets van God en de Heer Jezus vertellen wat ze nog niet weten. Het Woord van God is op dat moment nog niet compleet en daarom geeft God dan nog openbaringen. Wij hebben het voltooide Woord van God. Daardoor zijn nieuwe openbaringen niet meer nodig (Ko 1:25).

Hij wil ook graag komen met “kennis”. Hij weet veel van het Oude Testament. Welke waarde dat heeft voor de gelovigen, heeft hij in 1 Korinthiërs 10 laten zien (1Ko 10:1-13) en daar zou hij nog heel wat aan toe kunnen voegen.

Of hij wil hen dienen met “profetie”. Wat een opbouwing, vermaning en vertroosting zou hij hun kunnen meedelen!

De “leer” is ook belangrijk, de brief aan de Romeinen is daarvan een bewijs.

Kijk, dat zijn dingen waar de gelovigen wat aan hebben, dat kunnen ze opnemen met hun hart, daar kunnen ze mee aan het werk gaan.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:1-6.

Verwerking: Aan welke voorwaarde(n) moet je voldoen om te kunnen profeteren?

Bidden en lofzingen met het verstand

1Ko 14:7. Paulus gaat nu een paar voorbeelden geven van hoe het spreken in talen in de gemeente werkt als het niet wordt uitgelegd. Als vergelijkingsmateriaal gebruikt hij een fluit, een harp en een bazuin. Eerst de fluit en de harp. Je kunt alleen aan de melodie horen welk lied op een blokfluit wordt gespeeld. Als kleine kinderen een blokfluit te pakken hebben, dan blazen ze daar op dezelfde toon een eind op weg. Voor hun idee fluiten ze een lied, maar ze moeten me wel even vertellen welk lied het was, want ik kon het niet horen aan de melodie, want er was geen melodie. Als ze een gitaar in handen hebben, doen ze hetzelfde: ze slaan maar wat op de snaren heen en weer en opnieuw moet ik vragen welk lied ze lieten horen om te weten wat ze gespeeld hebben.

1Ko 14:8. Het tweede voorbeeld heeft met de oorlog te maken. Om zich voor de oorlog gereed te maken moest de soldaat letten op het geluid van de bazuin, een soort trompet. In vroegere tijden, toen er nog geen geluidsversterkers, zendapparatuur en internet bestonden, werd de bazuin gebruikt om boodschappen door te geven. Elk signaal dat met de bazuin werd gegeven, had een eigen betekenis. Zo was er ook het signaal om zich voor de oorlog gereed te maken. Veel hing daarom af van de man met de bazuin. Als hij in geval van oorlog de bazuin losjes aan zijn mond zette en daar wat in zuchtte of er een blaaspartij van maakte die nergens op sloeg, bewerkte dat alleen maar gefronste wenkbrauwen, verwarring en ergernis, maar niemand maakte zich gereed voor de oorlog.

1Ko 14:9. Zo is het met iemand die in een taal spreekt. Omdat niemand er iets van verstaat, bewerkt het bij de aanwezigen geen enkele reactie. Er wordt maar wat in de lucht gepraat en niemand heeft er wat aan.

1Ko 14:10. Luister eens goed naar de geluiden in de wereld om je heen. In de natuur geeft elk dier zijn eigen geluid. We leren de kinderen al vroeg: ‘Wat zegt een hond? Wat zegt een poes?’ Ook de verschillende vogels kun je herkennen aan de manier waarop ze zingen. Wie in een fabriek of een werkplaats werkt, hoort daar weer heel andere geluiden. Elk geluid heeft zijn eigen klank. Om een geluid te herkennen moet je ermee vertrouwd zijn.

1Ko 14:11-12. Dit past Paulus weer toe op het spreken in talen. Je moet de vreemde taal waarin gesproken wordt, kennen om te weten wat er gezegd wordt, anders sta je erbuiten. Je hebt er geen deel aan, het gaat langs je heen, je bent echt vreemd voor elkaar.

Ik ben wel eens met een paar anderen aan boord van een Russisch schip geweest om daar het evangelie te verkondigen. De kapitein vertaalde wat gezongen en gezegd werd, anders had het natuurlijk geen enkele zin. Ik spreek geen woord Russisch en versta er ook niets van. Je voelt je totaal onmachtig om met die mensen een woord te wisselen en hun iets duidelijk te maken. Hier ging het om een evangelieverkondiging aan ongelovigen. In de gemeente gaat het om de gelovigen en voor hen gaat het erom dat ze opbouwing ontvangen.

Paulus wordt er niet moe van om te blijven herhalen dat het criterium van de uitoefening van de gaven is: de opbouwing van de gemeente. Het opbouwen van de gemeente is iets dat bewust gebeurt, met het verstand. Iemand die de gemeente opbouwt, weet wat hij doet en is daarop aan te spreken. Anderen kunnen het beoordelen (1Ko 14:29).

1Ko 14:13. In hun streven om hun gave uit te oefenen moeten de Korinthiërs daar goed aan denken. Wil iemand dan per se toch in een taal spreken, dan moet hij tegelijk een gebed in zijn hart hebben om uit te kunnen leggen wat hij heeft gezegd, want pas dan heeft de gemeente er wat aan.

1Ko 14:14. Het bidden in een taal gaat buiten het verstand om. Het gebeurt met de geest, niet met het verstand. Iemand die in een taal spreekt, weet zelf niet wat hij zegt. Het gaat buiten zijn verstand om. In 1Ko 14:3 heb je gelezen dat wie in een taal spreekt, verborgenheden in de geest spreekt. Ook is wat hij zegt niet door anderen te controleren.

1Ko 14:15-16. Hoe moet het dan? Bidden en lofzingen gebeurt met je geest. Het is een geestelijke bezigheid waarin je je tot God richt. Het is niet iets waar je verstand geen deel aan heeft. Wanneer jij je uitspreekt in een gebed of je zingt een lied, doe je dat ook met je volle verstand. Je weet wat je zegt en je weet wat je zingt. Je bent niet overgeleverd aan een bevlieging of aan een speciaal gevoel dat bij je opkomt. Een christen is iemand die bij zijn volle verstand is. Hij heeft inzicht in wat hij doet en waarom hij iets doet.

Het is wel een vernieuwd verstand. Vroeger was je verstand verduisterd (Ef 4:18). Je dacht misschien wel dat je een hoop dingen begreep, maar écht de dingen doorhebben, zoals de zin en het doel van je leven of van de dingen van God en de gemeente, dat kon je niet. Pas nadat je de Heer Jezus hebt aangenomen, vanaf dat moment, kun je goed je verstand gebruiken (Mk 5:15; Lk 24:45; 1Jh 5:20).

Met je verstand wordt niet bedoeld een hoeveelheid intellect. Met verstand wordt bedoeld je geestelijk beoordelingsvermogen. Al ben je misschien niet hooggeschoold naar wereldse maatstaven, toch bezit jij door het nieuwe leven en de Heilige Geest Die in je woont nu de bekwaamheid om alles te beoordelen (1Ko 2:15). Je moet daarvoor wel de goede gezindheid hebben, dat wil zeggen dat je in alles de eer van de Heer Jezus voor ogen moet hebben. Wie zijn verstand niet gebruikt bij wat hij zegt of doet in de samenkomst, kan niet rekenen op de instemming, het ‘amen’, van de anderen. Zij weten immers niet wat er gezegd wordt?

1Ko 14:17. Zo is het bij het spreken in talen, waarbij het verstand onvruchtbaar, dat wil zeggen buiten werking, blijft. Het kan best een goede dankzegging zijn, maar niemand kan het volgen en daarom kan niemand ‘amen’ zeggen. Ook een dankzegging moet tot opbouwing zijn. Dat wil niet zeggen dat in een dankzegging alle geloofswaarheden aan God moeten worden uiteengezet, zodat de anderen kunnen merken hoeveel iemand wel van de Bijbel weet. Dan wordt het net zo goed een vertoning, een zichzelf presenteren. Wij hoeven God niet te vertellen wat we allemaal van de Bijbel weten. Dat weet Hij Zelf veel beter dan wij. Hij heeft de Bijbel immers geschreven.

Een goede dankzegging zal zeker in overeenstemming met de Bijbel zijn, maar zal daarbij ook en vooral de oprechte uiting van dankbaarheid zijn tegenover God en de Heer Jezus. Heb jij het nooit beleefd dat je door de dankzegging van een broeder ‘meegenomen’ werd en God en de Heer Jezus daardoor in je hart groeiden? In jouw hart kwamen toen ook die gevoelens van dankbaarheid en je zei van harte ‘amen’. (Even een opmerking in de kantlijn: het is een goede zaak om een dankzegging luid en duidelijk uit te spreken en niet te zacht. Wanneer er te zacht gesproken wordt, weten de anderen ook niet wat er gebeden wordt en is het ook dan niet mogelijk om ‘amen’ te zeggen.)

1Ko 14:18-19. Paulus is God dankbaar dat hij meer dan zij allen in talen spreekt. God heeft hem deze gave gegeven met het oog op zijn dienst in het evangelie om hierdoor in veel landen de blijde boodschap te verbreiden. Als het echter gaat om zijn dienst in de gemeente, dan heeft hij maar één verlangen, en dat is anderen te onderwijzen.

Let eens op hoe sterk hij het hier zegt: liever vijf woorden met zijn verstand dan tienduizend in een taal. Het is uiteraard bij wijze van vergelijking. Toch zie je hier dat een dienst in de gemeente niet zit in de lengte van de dankzegging of de toespraak. Denk niet dat je eerst veel moet weten van de Bijbel en een hele woordenschat moet hebben opgebouwd voordat je je kunt uiten in de samenkomst. Een dankzegging van enkele zinnen van iemand die pas tot geloof gekomen is, is vaak een bijdrage geweest aan de geestelijke groei van een plaatselijke gemeente. En daar gaat het nog steeds om: de opbouw van de gemeente.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:7-19.

Verwerking: Waarom is de opbouw van de gemeente zo belangrijk?

Copyright information for DutKingComments