‏ 1 Peter 2:4-9

Nederlandse verzen (3-8)

Een heilig priesterdom

1Pt 2:3. Het is belangrijk dat je geestelijk groeit. Daarvoor ben je niet in de eerste plaats aangewezen op een goed verstand, maar op je geestelijke smaak. De dingen waarover Petrus spreekt, zijn niet tot het verstand gericht, maar tot het hart dat “geproefd heeft dat de Heer goedertieren is”. Het gaat om het woord van de Geliefde, en liefde is in de eerste plaats met het hart verbonden, met de gevoelens die daarin zijn voor de Geliefde. Als je geproefd hebt dat de Heer goedertieren is, kan het niet anders of je verlangt ernaar Hem beter te leren kennen. En hoe leer je Hem beter kennen? Door Zijn Woord. Naarmate je meer in Zijn Woord leest, zul je groeien in je kennis van Hem.

Als je eenmaal het Woord geproefd hebt en je hebt de smaak ervan te pakken, wordt je honger naar meer steeds groter. Je hoort wel eens een opmerking dat hij of zij ‘smaak’ heeft en dan wordt daarmee gedoeld op de kleding die iemand draagt of hoe iemand zijn huis heeft ingericht. Iemands smaak blijkt uit die dingen. Jouw smaak voor Gods Woord blijkt uit de waarde die Gods Woord voor jou heeft. Lees je erin en leef je erin? Dan zul je ook groeien.

1Pt 2:4. De groei heeft ook een doel. Het is Gods bedoeling dat je je als een priester gedraagt, dat je in Zijn huis Hem als priester dient. Daarover gaat het in de volgende verzen. Met het oog op de priesterdienst is het van belang dat je niet verkeerd groeit. In het boek Leviticus, het boek waar het bij uitstek over de priesterdienst gaat, is sprake van leden van de priesterlijke familie die door vergroeiing die dienst niet mogen uitoefenen (Lv 21:16-23).

Geestelijk toegepast betekent het dat iemand geen priesterdienst kan uitoefenen als hij door verkeerd onderwijs geen goed zicht heeft op zijn positie als gelovige. Je kunt denken aan iemand die altijd heeft gehoord dat je nooit zeker kunt weten of je behouden bent, of dat een gelovige die wel zeker weet behouden te zijn, meent dat hij toch nog verloren kan gaan.

Het priesterschap van de gelovige wordt direct verbonden aan de groei van de gelovige. Deze twee aspecten worden aan elkaar verbonden door de Heer Jezus als een “levende steen”. Je bent tot Hem gekomen toen je je hebt bekeerd en Hij heeft je aangenomen. Het komen tot Hem is echter niet een eenmalige gebeurtenis, waarna je verder je eigen gang weer kunt gaan. Nu je een kind van God bent geworden, is het belangrijk dat je altijd tot Hem blijft gaan. Hij is de levende steen. Hij is opgestaan uit de doden. Bedenk dat er voor jou alleen leven is in Hem. Daarom moet je met Hem in verbinding zijn en blijven.

Om te groeien en opgebouwd te worden ben je van Hem afhankelijk. Je ziet dat Petrus van beeld verandert. Eerst spreekt hij over groei en nu spreekt hij over een steen en verderop over een huis. Al deze beelden gebruikt hij om duidelijk te maken hoe je verhouding tot Christus is geworden.

Je komt tot Hem Die “door mensen wel verworpen” is. Je ziet dat duidelijk in de evangeliën. Je leest daar hoe Zijn volk en de heidenen Hem naar het kruis hebben verwezen en in plaats van Hem hebben gekozen voor Barabbas. Eens verwierp jij Hem ook, maar nu ben je tot Hem gekomen en kom je steeds tot Hem. Je hebt in Hem dat kostbare ontdekt, dat Hij altijd al voor God had. Je leest hier dat Hij “bij God uitverkoren en kostbaar” is. Dat gaat veel verder dan wat Hij voor jou is, maar het is tegelijk iets waar jij volkomen mee instemt. Hij is uitverkoren en kostbaar voor God en ook voor jou.

1Pt 2:5. Omdat Hij de levende steen is en jij tot Hem bent gekomen, ben jij nu ook een levende steen. Dit houdt in dat je Zijn natuur hebt. En er is nog meer. Jij bent niet de enige die tot een levende steen is geworden. Om een huis te bouwen zijn veel stenen nodig. Zo stelt Petrus het hier ook voor. Samen met alle andere levende stenen, dat wil zeggen samen met alle andere gelovige, word je gebouwd tot “een geestelijk huis”.

De bedoeling van dit huis is duidelijk. Het is een huis waarin God woont en waarin de gelovigen ook mogen wonen (Ef 2:19-22). Dit huis is gebouwd op de Heer Jezus als de Zoon van de levende God (Mt 16:16-18). Hij is de levende steen, de rots (in het Grieks: petra), en jij en alle gelovigen zijn ‘petrus’ (dat betekent: (rots)steen, een stuk van de rots). Je ziet hier een prachtige woordspeling.

Petrus beziet de gelovigen echter niet als huisgenoten van God en van elkaar, maar als priesters. Het huis is hier dan ook een woonplaats van priesters, en hun taak is het brengen van offers, geestelijke offers welteverstaan. Jij bent een priester en samen met anderen vorm je “een heilig priesterdom”, een geslacht van priesters. Zoals een levende steen samen met andere levende stenen het geestelijke huis vormt, zo ben je als priester samen met anderen een priesterdom.

De taak van een priester in het Oude Testament is het brengen van offers. De taak van een priester in het Nieuwe Testament is niet anders. Wat wel anders is, is de offerdienst. Die bestaat niet uit letterlijke offers, maar uit geestelijke offers (Hb 13:15). Voor God zijn alleen offers aangenaam die verwijzen naar Zijn Zoon en het werk dat Hij heeft volbracht. Tot het brengen van die offers kom je, als je ziet hoe kostbaar de Heer Jezus voor God is.

Het priesterdom is een ‘heilig’ priesterdom. Het is een priesterdom dat helemaal voor God is, maar ook door Hem apart is gesteld. Menselijke inbreng is uitgesloten. Het is een van de vele en grote misleidingen van het rooms-katholicisme om letterlijke priesters op grond van een menselijke opleiding als een aparte klasse tussen het kerkvolk en God te laten functioneren. Dit middelaarschap is een loochening van het algemene priesterschap van alle gelovigen.

Jij bent een priester en ieder waar kind van God is een priester. Enige aanstelling, wijding of inzegening door mensen is volledig tegen hoe God het heeft ingesteld op grond van het werk van Zijn Zoon. Als God het zo heeft ingesteld, maak er dan ook gebruik van. Breng die offers. Hoe je dat doet? Door aan God te vertellen Wie de Heer Jezus voor je is, wat Hij voor je heeft gedaan. Vertel God maar wat je in Zijn Woord over Zijn Zoon hebt gelezen. Daar luistert Hij graag naar en Hij zal, als reactie daarop, je steeds meer van Zijn Zoon laten zien.

1Pt 2:6. De Schrift getuigt op elke bladzijde van de vreugde die God in de Heer Jezus vindt. Petrus citeert daaruit om te bevestigen wat hij zojuist heeft gezegd. Met een “zie” roept hij op om er goed naar te kijken en tot je te laten doordringen dat het initiatief van God is uitgegaan. Hij heeft “in Sion een uitverkoren, kostbare hoeksteen” gelegd (Js 28:16). De aanhaling dient ertoe om duidelijk te maken dat God Zelf deze steen heeft neergelegd.

In de aanhaling gaat het om Sion of Jeruzalem, maar de toepassing is er ook voor ons. Zowel voor het aardse Jeruzalem als voor het hemelse Jeruzalem geldt dat alleen wat op Christus is gebouwd, blijft bestaan. Omdat jij op Hem je vertrouwen hebt gesteld, zul je “geenszins beschaamd worden”. Dat geldt voor ieder die dat doet, in welke omstandigheden hij of zij zich ook bevindt.

1Pt 2:7. Alleen voor hen die in de Heer Jezus de Uitverkorene van God zien, is dit kostbare. Petrus stelt deze kostbaarheid voor aan het overblijfsel van de Joden aan wie hij schrijft. En niet alleen aan hen. Het is ook ten volle waar voor ieder die gelooft.

Er zijn twee reacties mogelijk als Christus als dat kostbare wordt voorgesteld. De ene reactie is dat men zich gelovig aan Hem toevertrouwt in het besef van Wie Hij is voor God. De andere reactie is dat men Hem ongelovig afwijst. Christus is de toetssteen voor ieder mens. Het is aannemen of ten val komen. Wat voor de gelovige het kostbaarste is, is voor de ongelovige het hatelijkst. Voor wie niet gelooft, is Christus de steen waarover hij struikelt. Weer citeert Petrus een vers van de profeet Jesaja (Js 8:14). Gods Woord heeft voorzegd dat de ongelovige Joden over Hem ten val zouden komen en ze zijn over Hem ten val gekomen.

1Pt 2:8. Dat ze ertoe bestemd zijn om over Hem ten val te komen, wil niet zeggen dat God hen heeft voorbestemd om de Heer Jezus te verwerpen. God bestemt niemand tot verwerping van Zijn Zoon. Hij bestemt wel dat wie ongehoorzaam is, zich aan het woord stoot dat Hij over Zijn Zoon heeft gesproken. Ongehoorzaamheid heeft als onvermijdelijke consequentie een verwerping van het Woord.

Je kunt het vergelijken met een boete die iemand krijgt, bijvoorbeeld voor fout parkeren. Hij is er niet toe bestemd om fout te parkeren, maar als hij fout parkeert, is hij ertoe bestemd om een boete te krijgen. Zo is iemand, van wie de gezindheid tegenover de Heer Jezus afwijzend is, ertoe bestemd zich aan het Woord te stoten. Zo is het niet bij hen aan wie Petrus schrijft en ook niet bij jou. Hoe het dan wel is, zullen we in het volgende stukje zien.

Lees nog eens 1 Petrus 2:3-8.

Verwerking: Hoe staat het met jouw priesterdienst?

Een koninklijk priesterdom

1Pt 2:9. Jij mag weten tot een “uitverkoren geslacht” te behoren. Dat is natuurlijk geweldig! Dat geslacht omvat allen die uit God geboren zijn. In het Oude Testament was Israël Gods uitverkoren volk (Dt 7:6; Js 43:20). Daartoe behoorde ieder die als Israëliet geboren was. Maar het uitverkoren geslacht waartoe jij mag behoren, overschrijdt alle grenzen en gaat elke nationaliteit te boven. Dit geslacht staat niet in verbinding met de aarde, maar met de hemel en met Christus Die daar is.

Verder mag je weten dat je behoort tot “een koninklijk priesterdom” (vgl. Ex 19:6). Eerder, in 1Pt 2:5, heb je gezien dat je deel uitmaakt van een “heilig priesterdom”. Daarbij gaat het om het naderen tot God in Zijn huis als priester om met Hem gemeenschap te hebben over de Heer Jezus. Het “koninklijk priesterdom”, waarover je nu hebt gelezen, stelt een ander aspect van het priesterdom voor en wel naar de wereld toe.

Je kunt zeggen dat je dienst als heilige priester in het heiligdom de bron van je dienst als koninklijke priester in de wereld is. In het heiligdom zie je Christus en word je naar Zijn beeld veranderd. Het gevolg zal zijn dat je de deugden of voortreffelijke kenmerken of eigenschappen van God in de wereld verkondigt. Anders gezegd, dat je Zijn kenmerken openbaart. Ook deze priesterdienst is voor alle gelovigen.

Het koninklijk priesterdom is gericht op de wereld. Het gaat er daarbij om dat je wel de waardigheid van een koning uitstraalt, maar nog niet de rechten uitoefent die een koning heeft. Een prachtig voorbeeld vind je in de Heer Jezus. Hij is een Koning als Hij voor Pilatus staat (Jh 18:33-37). Dat straalt Hij ook uit, maar Hij oefent dat recht op dat moment niet uit. De daadwerkelijke uitoefening van Zijn koningschap komt nog en de daadwerkelijke uitoefening van ons koningschap daarom ook.

Om te weten Wie de Heer Jezus is, hoeft de wereld niet te wachten op de tijd dat Hij komt. Wij zijn hier om Hem te vertegenwoordigen. We zijn nog geen koningen in regerende zin, maar we kunnen ons wel koninklijk gedragen. Dat doen we, zoals gezegd, door de deugden van God te laten zien, dat wil zeggen door Zijn kenmerken te openbaren.

Voordat we naar de deugden van God gaan kijken, zie je dat er nog twee omschrijvingen worden genoemd voor het gezelschap waarvan jij deel mag uitmaken. Je behoort tot “een heilige natie” (vgl. Ex 19:6; Dt 7:6; Js 62:12). Het gezelschap waar jij bij hoort, is volstrekt afgescheiden van alle volken van de wereld. God heeft jou als lid van Zijn volk van alle volken op aarde apart gezet om helemaal alleen voor Hem te zijn. Dat wordt benadrukt door de uitdrukking “een volk tot een eigendom” (Ex 19:6; Dt 14:2; Dt 26:18; Ml 3:17). God heeft een eigen volk, dat is het volk dat Hij Zich tot eigendom heeft gemaakt door het werk van de Heer Jezus (Tt 2:14). Door dit volk wil Hij aan de wereld laten zien Wie Hij is.

Op dit volk rust nu de verantwoordelijkheid Zijn “deugden” te verkondigen. Verkondigen betekent niet zozeer ‘spreken’, maar meer ‘openbaren’, laten zien door wat je, als lid van dat volk, bent, wat je doet en wat je zegt. Het gaat om je hele leven, dat daarin door de wereld God en de Heer Jezus gezien kunnen worden. Om dat mogelijk te maken heeft Hij je geroepen uit de duisternis van de zonde om in Zijn “wonderbaar licht” te zijn. Dat licht is ‘wonderbaar’. Je ziet daarin Wie Hij is. God heeft alles weggenomen wat dat verhinderde en Hij heeft ook jou weggenomen uit de omgeving van duisternis. Wat een grote God is Hij dat Hij zo te werk is gegaan, waarbij Hij geen enkele concessie heeft gedaan aan ook maar een van Zijn heilige eisen.

1Pt 2:10. Er is een geweldige verandering opgetreden in de verhouding tussen God en wat Petrus nu “Gods volk” kan noemen. Zij aan wie Petrus schrijft, zijn wel in letterlijke zin Gods volk, maar in geestelijke zin waren ze “geen volk”. Ze hadden het recht verspeeld om Gods volk te zijn.

God heeft dat zinnebeeldig tot uitdrukking gebracht in de gezinssituatie van de profeet Hosea en in de namen die Hosea zijn kinderen moest geven (Hs 1:6; 9; Hs 2:1; 22). De ontrouw van de vrouw van Hosea is een beeld van de ontrouw van Gods volk aan Hem. In de namen die Hosea zijn kinderen moest geven, brengt God tot uitdrukking dat Hij Zijn volk niet meer Zijn volk kan noemen (Lo-Ammi, Hs 1:9) en dat Hij hen niet meer aan barmhartigheid deel kan laten hebben (Lo-Ruchama, Hs 1:6). Wat hier voor Gods oude volk geldt, kunnen we toepassen op ieder mens.

Door Gods genade zal er een wending komen in deze verbroken verhouding. Straks zal Hij de draad weer met Zijn volk opnemen en hen weer Zijn volk noemen en hun weer barmhartig zijn. Dat past Petrus nu al toe op hen aan wie hij schrijft en het is ook op jou van toepassing. Door het werk van Christus aan het kruis en het geloof in Hem zijn zij Gods volk geworden en ben jij ook een lid van dat volk geworden. Voor deze grote genade en barmhartigheid kun je Hem alleen maar prijzen en in je leven laten zien dat je Hem daarvoor eert.

1Pt 2:11. Hoe dit laatste gestalte krijgt, komt in de volgende verzen aan de orde. In het gedeelte van 1 Petrus 2:11-3:12 gaat het er namelijk om hoe je Gods getuige in de wereld kunt zijn. Je krijgt daar aanwijzingen voor een nadere invulling van het verkondigen van Gods deugden. Het gaat om je levenswandel, waarbij verschillende terreinen te onderscheiden zijn waarop je leven zich afspeelt. Zo ben je onderworpen aan de overheid in de maatschappij. Je hebt ook te maken met je beroep of studie en hoe je je daarin gedraagt. Ook je manier van leven in het gezin en de familie waartoe je behoort en je gedrag onder de gelovigen komen aan de orde.

Petrus stelt deze aanwijzingen als vermaningen of aansporingen voor. Om zijn vermaningen ingang te doen vinden spreekt hij zijn lezers aan als “geliefden”. Hij omgeeft zo zijn vermaningen met de sfeer en warmte van de broederliefde. Hij is zich er terdege van bewust dat de gelovigen in een vijandige wereld leven, waardoor ze blootstaan aan lijden. In de wereld ben je een ‘bijwoner’ en een ‘vreemdeling’. Als bijwoner leef je tussen mensen die wonen op de plaats waar ze thuis zijn, terwijl jouw thuis elders is. Zij hebben allerlei voorzieningen, terwijl jij nergens recht op hebt. Als vreemdeling bevind je je op vreemd gebied en spreek je een andere taal, terwijl je weet dat je eigenlijke vaderland de hemel is.

Door de manier van leven van de mensen om je heen en de omgeving waarin je leeft, sta je continu onder druk om je aan te passen aan hun leefwereld. De herinnering aan het feit dat je een bijwoner en vreemdeling bent, is dan ook niet overbodig. Er is nog een gevaar van aanpassing en dat heeft te maken met je “vleselijke begeerten”. Daarbij gaat het niet om wat er om je heen is, maar om wat er in jezelf is.

De wereld waarin je leeft en de vleselijke lusten in jou vormen een volledig op elkaar afgestemd team. De vleselijke begeerten willen zich altijd laten gelden. Daarom vermaant Petrus zijn lezers zich daarvan te onthouden, dat wil zeggen dat ze moeten worden genegeerd omdat ze anders de ziel weer in de slavernij van de zonde brengen. Je moet er geen aandacht aan besteden (Rm 13:14). De kracht daarvoor wil de Heilige Geest geven, Die de begeerte van het vlees weerstaat (Gl 5:17). De vleselijke begeerten voeren strijd tegen de ziel, die zich door de bekering met Christus wil voeden.

1Pt 2:12. Jij moet iets doen en dat is duidelijk ‘nee’ zeggen tegen de begeerten van het vlees. Vervolgens kun je je toeleggen op “een goede wandel”. Ook hiervoor staat de Heilige Geest klaar om je te helpen (Gl 5:16). Een goede wandel “onder de volken”, dat zijn de mensen van de wereld, onderstreept de belijdenis die je met je mond aflegt.

Ondanks jouw goede wandel zullen de mensen van de wereld kwaad van je spreken. Het moet niet zo zijn dat zij aanleiding hebben kwaad van je te spreken vanwege je slechte gedrag. Maar ook als je goeddoet, zal de wereld toch kwaad van je spreken. Dat deden ze ook van de Heer Jezus, Die toch alleen maar goed heeft gedaan.

Je kunt op die kwaadsprekerij slechts antwoorden met goede werken, niet met verdedigende woorden. Ongelovigen merken die goede werken echt wel op. Maar ze willen ze niet als zodanig erkennen omdat ze God daarin opmerken en Hem wensen ze onder geen beding te erkennen.

Er komt een dag dat ze gedwongen zullen worden op grond van die goede werken God te verheerlijken. Die dag is “[de] dag van [de] bezoeking”. Het kan zijn dat er in het leven van zulke kwaadsprekende ongelovigen iets gebeurt waardoor God tot hun geweten spreekt. Er komt een bezoeking over hen. Dan ontdekken ze dat christenen iets hebben dat zij niet hebben. Ze wenden zich tot de God Die ze eerder in de goede werken van de Zijnen hebben ontmoet, maar hadden afgewezen. Is dat geen prachtig resultaat van je goede werken?

Lees nog eens 1 Petrus 2:9-12.

Verwerking: Welke deugden van God ken je en hoe kun jij die verkondigen?

Copyright information for DutKingComments