‏ 1 Samuel 1:1-18

Inleiding

Vooraf

Deze toelichting op 1 Samuel is bedoeld als hulp bij persoonlijke studie van dit bijbelboek. Ieder die er gebruik van maakt, wordt aangeraden dat te doen op dezelfde wijze als de Joden in Beréa naar de uitleg van het Woord luisterden: “Zij ontvingen het Woord met alle bereidwilligheid, terwijl zij dagelijks de Schriften onderzochten of deze dingen zo waren” (Hd 17:11).

Het is mijn verlangen en gebed dat het lezen van deze toelichting de liefde voor Gods Woord groter maakt. Het gevolg zal zijn: meer trouw en toewijding in het navolgen van de Heer Jezus. Dat zal zijn tot verheerlijking van de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, “aan Wie de heerlijkheid en de kracht is tot in alle eeuwigheid! Amen” (1Pt 4:11b).

Ger de Koning

Middelburg, herzien augustus 2022

Inleiding op 1 Samuel

De boeken 1 Samuel en 2 Samuel horen bij elkaar, ze vormen één boek. Ze geven het verslag van de geschiedenis van Israël vanaf het einde van de 12e eeuw v.Chr. tot het begin van de 10e eeuw v.Chr. De hoofdpersoon van die boeken is niet Samuel, maar David. Samuel heeft wel geschreven, maar is niet de schrijver van de boeken die zijn naam dragen. In de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, vormen 1 Samuel en 2 Samuel samen met 1 Koningen en 2 Koningen één boek dat ‘Het boek van het koningschap’ wordt genoemd. Dat het in de boeken Samuel ook om het koningschap gaat, blijkt wel uit het feit dat al vanaf 1 Samuel 8 de koning op de voorgrond staat.

Het grote thema in de boeken die de naam van Samuel dragen is dan ook niet de persoon Samuel, maar dat waarvan hij de voorloper is en wat door hem is ingevoerd: het koningschap. We vinden in de beide boeken Samuel de geschiedenis van het koningschap in Israël gedurende een nieuwe periode onder leiding van de geest van de profetie. Het uiteindelijke doel is de vestiging van het koninkrijk van God in Hem naar Wie zowel het priesterschap van Aäron als de profetische orde waarvan Samuel de vertegenwoordiger is en het koningschap van Israël in David heen wijzen: de Heer Jezus Christus.

De grootste van alle daden die we van Samuel in dit boek vinden, is de zalving van David. De boeken die zijn naam dragen, zijn de boeken die in werkelijkheid gaan over de ware David, de grote Zoon van David, de Gezalfde (1Sm 2:35), Christus, Die altijd voor Gods aandacht staat. God heeft altijd Zijn Koning op het oog gehad. Christus is het centrum van Gods raadsbesluiten.

Jakob spreekt van Hem in verband met Silo en de heersersstaf (Gn 49:10). We horen het ook in de woorden van Bileam als hij spreekt over een ster en een koning (Nm 24:17b). Mozes spreekt over Hem in de koninklijke wet (Dt 17:14-20). Aan het einde van het boek Richteren ontbreekt de koning. Daar zien we hoe het dan gaat (Ri 21:25).

Het laatste woord van het boek Ruth is de naam “David”. Daarmee is de inhoud gegeven van de boeken Samuel, die direct na het boek Ruth volgen. In David gaat God Zijn voornemen vervullen. Dat voornemen is dat Hij Zijn heerschappij in handen van mensen zal leggen. Dat doet Hij bij Adam en dat doet Hij bij David. Dat kenmerkt het koninkrijk van God. Zowel Adam als David faalt. De gedachten van God komen in de Heer Jezus openbaar. Hij is de ware Adam en de ware David.

God wil orde brengen in een zondig volk door middel van Zijn koning, nadat het priesterschap heeft gefaald. Daarom gaat God Zijn koning invoeren. De gezalfde priester vertegenwoordigt het volk bij God. De hogepriester Eli is wel een gelovige, maar faalt volledig. Het priesterschap als middelaarschap heeft afgedaan. Eerst faalt ook nog de koning naar de keus van het volk, koning Saul. Dan komt God met Zijn man. Als hij regeert, krijgt ook het priesterschap zijn betekenis weer terug.

Eli wordt vervangen door een profeet, niet door een nieuwe hogepriester. Daarmee is een nieuw ambt in het volk ingevoerd. De profeet is ook een voorbidder. Door zijn spreken tot het volk namens God en door zijn voorbede voor het volk bij God maakt de profeet het volk klaar om Gods koning te ontvangen. Dat kan echter pas, nadat eerst de koning van het volk er is geweest. Als een toepassing voor onze tijd kunnen we zeggen dat de dienst van de nieuwtestamentische profeet het hart van het volk onder de heerschappij van de Heer Jezus brengt.

In het boek Richteren en de boeken 1 Samuel en 2 Samuel zien we een beeld van de geschiedenis van de christenheid. We kunnen dit vergelijken met de geschiedenis van de christenheid die ons profetisch in Openbaring 2-3 wordt gegeven. In Richteren herkennen we vooral de gemeente in Thyatira (Op 2:18-29). In Eli, in het begin van 1 Samuel, zien we de beginselen van Sardis (Op 3:1-6). Eli is een gelovige man, maar zijn werken zijn niet volkomen. Hij heeft de naam te leven, maar is dood. Dat zien we vooral in zijn zonen. In Richteren wordt weinig over priesters gesproken. Wat ervan wordt gezegd, toont ons de verwording van het priesterschap in de zonen van Eli. Het is een beeld van de wijze waarop het priesterschap zich in het protestantisme heeft ontwikkeld.

Daarna begint God met een nieuwe manier van contact met Zijn volk, namelijk door middel van Zijn profeet. Er breekt een periode aan die doet denken aan wat wordt gezegd van de gemeente in Filadelfia. Na de dood in het protestantisme, voorgesteld in Sardis, komt de profetische dienst in al zijn klaarheid naar voren. Daaraan doet de gemeente in Filadelfia denken. Van de gelovigen in die gemeente wordt gezegd dat zij Gods Woord hebben bewaard (Op 3:8b).

Er zijn twee toepassingen te maken. De eerste toepassing is de profetische voor Israël. Profetisch zien we in dit boek het overblijfsel van Israël verbonden met David. We zien ook dat David en de zijnen worden vervolgd door Saul die een beeld is van de antichrist. In Hanna en haar zoon Samuel komt de geest van het overblijfsel naar voren.

De tweede toepassing is de praktische voor ons. Wij leven in de tijd dat de Gezalfde nog verworpen is. Wij zijn met Hem verbonden, als Zijn onderdanen. Wij hebben de dienst van profeten nodig. Daarmee worden geen profeten bedoeld die de toekomst voorzeggen, maar profeten die Gods Woord toepassen op hart en geweten. Zoals Samuel David invoert, zo voeren profeten vandaag in hun dienst de Heer Jezus in. Zij brengen ons onder Zijn gezag. Ze wijzen ons erop, door ons Gods Woord voor te houden en uit te leggen, hoe wij in de praktijk ons aan Hem moeten onderwerpen.

De dienst van Samuel is belangrijk. Hij is zowel richter, wat in zeker opzicht met koning te vergelijken is, als priester en profeet. Hij is de eerste profeet in de betekenis van een man Gods die in een tijd van verval optreedt om het volk van God naar Hem terug te voeren (Hd 3:24; Hd 13:20b). Zulke mannen en hun dienst hebben we nodig, om onze harten terug te brengen onder het gezag van Hem aan Wie “is gegeven alle macht in hemel en op aarde” (Mt 28:18b).

De naam Samuel wordt naast de naam van David in Gods Woord ook verbonden met die van Mozes en Aäron (Ps 99:6; Jr 15:1a). Zijn naam betekent ‘verhoord door God’ of ‘van God gevraagd’. Die naam maakt hij waar in zijn leven als voorbidder voor het volk. Ook hierin is hij een type van de Heer Jezus. Samuel is “een man Gods” (1Sm 9:6-10). De titel ‘man Gods’ of ‘mens Gods’ is gereserveerd voor mensen die in moeilijke tijden voor Gods rechten staan. Mozes wordt zes keer zo genoemd (Dt 33:1; Jz 14:6; 1Kr 23:14; 2Kr 30:16; Ea 3:2; Ps 90:1). In het Nieuwe Testament wordt Timotheüs zo genoemd (1Tm 6:11) en ieder die zich volledig onder het gezag van de Schrift plaatst (2Tm 3:16-17).

De geschiedenis van Samuel begint hier net zo vroeg als die van Simson is begonnen, namelijk vóór zijn geboorte, zoals later de geschiedenis van Johannes de doper en van onze geliefde Heiland. Sommige helden van de Schrift komen als het ware uit de lucht vallen. Bij hun eerste optreden verschijnen zij direct in volle dienst, terwijl van anderen het levensverhaal vanaf hun geboorte wordt beschreven. Maar van allen geldt wat God zegt van de profeet Jeremia: “Voordat Ik u in de [moeder]schoot vormde, heb Ik u gekend; voordat u uit de baarmoeder naar buiten kwam, heb Ik u geheiligd” (Jr 1:5a).

Sommige grote mannen zijn bij hun komst in de wereld echter meer opgemerkt dan anderen en worden al op jonge leeftijd van gewone mensen onderscheiden, zoals dit met Samuel het geval is. In deze zaak handelt God naar Zijn vrijmacht en welbehagen.

De geschiedenis van Simson voert hem in als een kind van belofte (Ri 13:3), de geschiedenis van Samuel voert hem in als een kind van gebed (1Sm 1:9-11). De geboorte van Simson wordt aan zijn moeder voorzegd door een engel, Samuel wordt door zijn moeder van God gebeden. Beide geboorten duiden aan welke wonderen gebeuren door het woord en het gebed.

Om over na te denken: Het is Gods bedoeling dat in mij een Samuel geboren wordt en opgroeit, als gevolg van de gezindheid, oefeningen en gebeden van Hanna in mij.

Elkana, de vader van Samuel

De geschiedenis van Samuel begint met het voorstellen van zijn vader Elkana. Elkana woont in Rama, hier “Ramathaïm-Zofim” genoemd. “Ramathaïm-Zofim” betekent ‘de twee hoogten (van de) Zofieten’. Het schijnt dat de stad zo is genoemd, om haar te onderscheiden van andere steden met de naam Rama, waarbij de toevoeging kan zijn ontleend aan de Levitische familie van Zofai of Zuf (1Kr 6:26; 35). In dit boek wordt verder alleen over Rama gesproken. Dit is de plaats waar Samuel niet alleen wordt geboren (1Sm 1:19), maar waar hij ook woont, werkt, sterft en wordt begraven (1Sm 7:17; 1Sm 15:34; 1Sm 16:13; 1Sm 19:18-19; 22-23; 1Sm 25:1a; 1Sm 28:3a).

De familie van Elkana wordt tot vier generaties terug gegeven. Dat komt overeen met de twee keer dat de voorouders van Elkana in 1 Kronieken worden vermeld. Eerst wordt de familie van Elkana vermeld in het geslachtsregister van Kahath (1Kr 6:26) en dan in dat van Heman, de leider van de zangers, een kleinzoon van Samuel (1Kr 6:33). Elkana is een Leviet uit het geslacht van de rebellerende Korach (1Kr 6:27; 34; 37; Nm 16:1-3). Korach is omgekomen, maar zijn kinderen zijn door genade gespaard gebleven (Nm 26:11). Samuel, de zoon van Elkana, is dus een Leviet. Daarom kan hij dienst doen in de tabernakel.

Elkana wordt een “Efrathiet” genoemd omdat hij, wat zijn burgerlijke plaats betreft, tot de stam van Efraïm behoort. De Levieten worden gerekend tot de stammen te midden waarvan zij leven, zodat zij ook naar die stam worden genoemd (vgl. Ri 17:7).

Hanna en Peninna

De vrouw van Elkana, Hanna, is onvruchtbaar. Dat is ook het geval met Sara (Gn 16:1), Rebekka (Gn 25:21) en Rachel (Gn 29:31), de vrouwen van de aartsvaders. Ook Elizabeth, de moeder van Johannes de doper, is onvruchtbaar (Lk 1:7). God gebruikt deze omstandigheid om Zijn werk zichtbaar te maken en opdat de resultaten ervan tot Zijn eer zullen zijn. In deze gevallen van onvruchtbaarheid bewerkt God grote dingen. Als er van de mens niets te verwachten is, krijgt Hij gelegenheid om Zijn plannen van genade te vervullen. Hij doet dat niet zonder Zijn instrumenten in oefening te brengen.

Elkana is een gelovige, maar hij is geen ‘man Gods’. Hij geeft de indruk een man te zijn die trouw zijn godsdienstige verplichtingen vervult, zoals velen vandaag doen. Veel geestelijke oefening is niet waarneembaar. Het betekent niet dat hij zonder geestelijke oefening is, maar Hanna steekt in geestelijk opzicht toch boven hem uit. Dat hij twee vrouwen heeft, pleit ook niet voor hem, al zou hij kunnen wijzen op mannen als Abraham en Jakob die ook twee en zelfs meer vrouwen hebben gehad.

Van zijn twee vrouwen wordt Hanna het eerst genoemd, waardoor het waarschijnlijk is dat hij haar het eerst heeft gehuwd. Verderop in dit hoofdstuk blijkt zijn liefde voor haar. Toch heeft hij er een tweede vrouw bij genomen, Peninna. Het kan zijn dat hij dit heeft gedaan vanwege de onvruchtbaarheid van Hanna. Hij zal voor zichzelf een goede reden hebben bedacht, maar het is tegen Gods bedoeling (Mt 19:4-8). Voor het gezinsleven betekent het altijd ellende.

Hanna betekent ‘genade’, daarmee is ze bekleed. Peninna betekent ‘glanzend’ of ‘parel’, maar zij straalt alleen zichzelf uit. Peninna leeft in dezelfde omgeving, maar bij haar is geen geestelijk leven te zien. Zij spot met Hanna en openbaart zich als haar tegenstandster. Peninna kan wijzen op ‘succes’, zij heeft kinderen, misschien wel tien (1Sm 1:8). Zo kunnen ook wij geestelijke zegen gemakkelijk afmeten aan de volgelingen van een beweging. Als je Hanna daarmee vergelijkt, wat stelt zij dan voor, zonder ‘succes’ en ellendig? Zo rekent God echter niet. Hij brengt haar in oefening, opdat zij vrucht voor Hem zal voortbrengen.

In profetisch opzicht vinden we de gevoelens van een Godvrezend overblijfsel niet in de eerste plaats bij Samuel, maar bij Hanna. Haar zielsoefeningen zouden die van het hele volk moeten zijn. We zijn hier bij de enkele getrouwen. Dat is net als in het begin van het evangelie naar Lukas, waar we te midden van een afvallig volk een onbekend en onbeduidend aantal mensen ontmoeten, bij wie het verlangen naar zegen voor het hele volk aanwezig is (Lukas 1-2). Onder hen is Maria, de moeder van de Heer Jezus, die een lofzang zingt (Lk 1:46-55) die veel lijkt op de lofzang van Hanna die we in het volgende hoofdstuk zullen horen.

Silo

In Silo staat de tent met daarin de ark. De tent is het zichtbare teken van Gods tegenwoordigheid. Daar gaat Elkana heen. Hij offert niet alleen, hij aanbidt ook. Het trouw uitvoeren van zijn godsdienstige verplichtingen maakt hem niet tot een formalist, die zonder nadenken een betekenisloze ceremonie uitvoert. Hij kent de genade, waarvan hij als nakomeling van Korach het voorwerp is. Dat maakt hem tot een aanbidder. Zo is dat ook voor ons. Hoewel hij de diepe oefeningen van Hanna niet begrijpt, is hij echt in wat hij gelooft.

Hier komt voor de eerste keer de uitdrukking “de HEERE van de legermachten” voor. Dat wijst op het koningschap van de HEERE over het heelal, over de engelen, over de sterren en ook over Zijn volk. Hij regeert over alle machten, zowel de zichtbare als de onzichtbare, zowel de goede als de boze, waar ze zich ook bevinden in de hemel en op de aarde. Deze naam die hier door de Geest van God wordt genoemd, wordt door Hanna in 1Sm 1:11 genoemd. Zij spreekt Hem in Zijn koninklijke waardigheid aan.

Op de plaats waar Elkana heen gaat om te aanbidden, zijn de zonen van Eli als priester werkzaam. Hier worden nog alleen hun namen genoemd. De wijze waarop zij hun priesterschap uitoefenen, wordt later beschreven.

Elkana, Hanna en Peninna naar Silo

Het lijkt erop dat bij het opgaan naar Silo steeds een gemeenschappelijke offermaaltijd wordt gehouden. Elkana geeft bij die gelegenheid aan ieder van zijn gezinsleden een deel van het dank- of vredeoffer. De liefde van Elkana gaat bijzonder uit naar Hanna, wat hij laat blijken door haar een dubbel deel van het dank- of vredeoffer te geven (vgl. Gn 43:34). Dat lijkt tegelijk de aanleiding voor het hatelijke gedrag van Peninna te zijn. Elke keer als Elkana Hanna zijn liefde betoont, herhaalt Peninna haar venijnige, tergende opmerkingen.

Door het hatelijke gedrag van Peninna is het opgaan naar Silo voor Hanna telkens een kwelling. Peninna gedraagt zich zo jaar op jaar. Peninna tergt Hanna vooral door haar te bespotten vanwege haar kinderloosheid, zo lijkt het eind van 1Sm 1:6 aan te geven. Mogelijk suggereert ze dat Hanna kinderloos is als gevolg van een oordeel van de HEERE en dat haar vroomheid daarom niet oprecht zal zijn. Haar gedrag doet denken aan Hagar die vanaf het moment dat ze zwanger is met verachting naar Sara kijkt (Gn 16:4), terwijl ook Sara net als Hanna later een zoon krijgt.

Van Hanna lezen we niet dat zij Peninna uitscheldt om haar getreiter. Zij verdraagt de smaad. Ze is daartoe in staat omdat ze de gezindheid van de Heer Jezus heeft, “Die als Hij uitgescholden werd, niet terugschold, als Hij leed, niet dreigde, maar [Zich] overgaf aan Hem Die rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:23). Toch is haar verdriet zo groot, dat zij niet kan deelnemen aan de maaltijd (vgl. Dt 26:14a).

Het onbegrip van Elkana

Elkana bedoelt het goed, maar uit zijn reactie blijkt dat hij geen inzicht heeft in het verdriet van Hanna. Hij begrijpt niet wat de oorzaak ervan is. Hanna staat met haar oefeningen alleen en onbegrepen. Ze reageert niet zoals Rachel deed, die ook kinderen wilde, maar bij het uitblijven daarvan Jakob verwijten maakt (Gn 30:1). Hanna wil niet iets voor zichzelf, ze wil iets voor God. Ze is bereid wat ze krijgt direct aan de HEERE te geven. Hanna wil zichzelf niet tegenover Peninna bewijzen, maar zoekt het welzijn van het volk. Ze voelt aan wat het voor God moet betekenen dat Zijn volk zo ver van Hem is afgeweken.

Elkana vindt het voldoende dat ze elkaar hebben. Hanna kijkt verder. De tevredenheid van Elkana betreft alleen zichzelf en brengt ons niets verder. Hij denkt niet zozeer aan het welzijn van Hanna, maar aan de waarde die hij toch voor haar zou moeten hebben. Wat hij zegt, kan door een vrouw als een verwijt worden gevoeld. Hij beseft niet dat de gevoelens van Hanna gevoelens zouden moeten zijn van het hele volk. Zulke gevoelens vindt de Heer vaker bij vrouwen dan bij mannen.

Het gebed van Hanna

In deze verzen horen we het gebed van Hanna in de tempel. Ze gaat met haar nood niet naar Elkana, want ze weet dat hij haar niet begrijpt. Naar Eli kan ze ook niet gaan. Ze kan wel naar de HEERE gaan. Terwijl anderen komen met offerdieren, komt Hanna met een gebroken geest en een verbrijzeld en verslagen hart. Dat offer veracht God niet (Ps 51:19).

Ze kan niet naar Eli gaan omdat die een priesterschap vertegenwoordigt dat niet op God is gericht, maar op zichzelf. Van priesters wordt verwacht dat ze staan om te dienen, maar Eli zit op een stoel. Die heeft hij daar zelf neergezet, want in de beschrijving van de tabernakel lezen we niet over een stoel. Hij kan niet meer goed zien (1Sm 3:2) en hij is oud en dik (1Sm 4:18). Deze lichamelijke kenmerken geven ook zijn geestelijke toestand aan. Hij vertegenwoordigt het priesterschap zoals het ook vandaag veelvuldig wordt gevonden.

De biddende Hanna vormt een groot contrast met hem. Hanna is de vrouw van wie gezegd kan worden: “Haar waarde gaat die van robijnen ver te boven” (Sp 31:10b). Zij is een biddende moeder. Dat stempelt het leven van het kind waar ze om vraagt. In de boeken 1 Koningen en 2 Kronieken lezen we enkele keren als aanvulling op de naam van een koning dat “de naam van zijn moeder was …” (1Kn 11:26; 1Kn 14:21; 1Kn 15:2; 2Kr 12:13; 2Kr 13:2; 2Kr 20:31). Ook Timotheüs heeft veel aan zijn moeder en grootmoeder te danken (2Tm 1:5).

Hanna vraagt niet slechts om een kind, maar om “een mannelijke nakomeling”. De mannelijkheid staat voorop. Deze man moet voor de HEERE staan, om de belangen van Zijn volk te behartigen. Het geloof is helder en eenvoudig. Hanna bidt specifiek, gericht, met een doel. Onze gebeden zijn vaak algemeen, doelloos en kunnen daardoor niet verhoord worden. Dat ze niet verhoord worden, hoeft ons dan ook niet te verbazen.

Als Leviet hoeft Samuel pas vanaf zijn vijfentwintigste jaar te gaan dienen, een dienst die afgelopen is als hij vijftig wordt (Nm 8:23-26). Dit is voor Hanna niet aan de orde. Zij staat hem zijn hele leven af aan de HEERE. We zien dan ook de ontwikkeling van het hele leven van Samuel. Het wordt vanaf zijn prilste jaren op de voet gevolgd en wordt voor ons beschreven, waarbij zijn verdere vorming, na zijn eerste vorming in het gezin, plaatsvindt in een goddeloze omgeving.

Als we om een zegen bidden, kunnen we hier van Hanna leren dat we in ons bidden ook zeggen dat wat we verlangen tot eer van de Heer willen gebruiken. Dat heeft natuurlijk alleen waarde als dit het werkelijke verlangen van ons hart is. Dan zullen we wat we op grond van gelovig gebed krijgen, aan Hem wijden en blijmoedig gebruiken in Zijn dienst. Het maakt het genot van wat we gevraagd en gekregen hebben des te groter. De ware vreugde in alles wat we hebben, ligt in de gemeenschap die we daarin hebben met de Vader en de Zoon (1Jh 1:3-4).

Ook als nazireeër hoeft Samuel niet noodzakelijk zijn hele leven aan God toe te wijden. De nazireeërgelofte wordt afgelegd voor een bepaalde periode (Nm 6:1-8). Dat kan een korte tijd zijn. Hanna wijdt haar zoon echter voor zijn hele leven. Als kenmerk daarvan zal hij zijn haar niet afknippen. Lang haar is een beeld van toewijding en afhankelijkheid, het zichzelf onderdanig opstellen. Voor Samuel is dat ten opzichte van God.

In de tijd van de gemeente mag de vrouw dat laten zien ten opzichte van de man (1Ko 11:1-16). Voor iedere christen geldt dat hij sinds zijn bekering in geestelijke zin toegewijd en onderdanig is aan de Heer Jezus, volledig van Hem afhankelijk. Het is een leven vanuit de vraag: “Wat moet ik doen, Heer?” (Hd 22:10a).

Eli en Hanna

De hogepriester Eli heeft geen kennis van Gods gedachten. Hij, die als hogepriester het meest van allen voor de grootste moeilijkheden van het volk tussenbeide zou moeten treden, begrijpt het minst van een diepbedroefde vrouw. Hij behandelt Hanna onbarmhartig, terwijl hij juist als hogepriester barmhartig zou moeten zijn. Hij breekt op brute wijze haar gemeenschap met de HEERE af. Ze bidt intens en lang omdat haar verdriet en nood groot zijn.

Eli bewijst zijn onbekwaamheid als hogepriester door een biddende vrouw niet als zodanig te herkennen. Hij is blijkbaar meer gewend aan dronken vrouwen. Wel zou hij dan toch het verschil moeten zien tussen een echt dronken vrouw, die zich ongecontroleerd gedraagt, en de biddende Hanna. Hij heeft geen inzicht in wat het hart van Hanna bezighoudt. Hij is onbekwaam te sympathiseren met de beste geest en gezindheid van zijn tijd.

Als de gemeente is ontstaan en de gelovigen vervuld zijn met de Heilige Geest, denkt het ongelovige volk ook dat de eerste christenen dronken zijn (Hd 2:13-15). De geestelijke mens wordt altijd voor gek verklaard door hen die niets weten van de kracht van God in de innerlijke mens. Als de hoogste priester al zo’n verkeerd inschattingsvermogen heeft, hoe moet dan wel de toestand van het volk zijn?

Hanna is hier de ware priester die bidt voor het volk. Zij is in de ware priesterlijke gezindheid, want haar verlangen is dat het volk terugkeert naar God. Daarom bidt zij om een mannelijke nakomeling. Om het volk terug te brengen bij God vraagt zij of God daarvoor een man wil verwekken.

Zij stort haar hart uit, maar Eli let slechts op haar mond. Hij gaat af op het uiterlijk en komt daardoor tot het verkeerde oordeel dat zij dronken is. De reactie van Hanna op de beschuldiging is zachtmoedig en mooi. Ze richt zich tot hem met al het respect dat hem om zijn leeftijd en functie toekomt. Ze verwijt hem niet het gedrag van zijn zonen en zijn falen om hen te bestraffen. Ze gooit hem niet voor de voeten dat hij eerst maar eens orde op zaken moet stellen in zijn eigen huis, voordat hij anderen hard beschuldigt en veroordeelt. In plaats van tegen hem op te staan buigt ze zich voor hem. Het enige wat ze doet, is haar gedrag verklaren en daarvoor begrip vragen.

Ze is meer dan gewoon vurig geweest in haar gebed tot God, en dat, zegt zij tegen hem, is de ware reden van de verwarring, waarin zij leek te zijn. Als wij onrechtvaardig berispt worden, kunnen wij proberen ons gedrag te verklaren als zuiver voor de Heer. Ook kunnen we door een verklaring van ons gedrag proberen onze broeders te overtuigen van wat zij verkeerd hebben begrepen.

De verhoring toegezegd

Eli vraagt niet wat er aan de hand is. Zijn geestelijk gevoel is te zeer afgestompt om Hanna uit te nodigen hem te vertellen wat haar zo bezighoudt, welke grote zorg en smart haar kwellen. Toch gebruikt God Eli om Hanna de gevraagde toezegging te doen. Als een vergoeding voor zijn haastige, onvriendelijke berisping zegent Eli haar vriendelijk en vaderlijk.

Hij heeft de verklaring van Hanna niet als een belediging opgevat, zoals velen maar al te zeer geneigd zijn om te doen als hun wordt aangetoond dat ze zich hebben vergist. Hij is door Hanna overtuigd en moedigt haar nu even sterk aan te geloven in haar gebed als hij haar even tevoren in haar gebed heeft gehinderd. Door de woorden “ga in vrede” geeft hij niet alleen te kennen dat hij overtuigd is van haar onschuld, maar zegent hij haar als gezaghebbende, omdat hij hogepriester is, in de Naam van de HEERE.

In korte tijd heeft hij een totaal andere en ditmaal juiste mening gekregen van haar wijsheid en Godsvrucht. Hij zegt haar toe dat de God van Israël haar de bede – waaruit die ook mag bestaan – zal geven die zij van Hem heeft gebeden. Hanna aanvaardt in vertrouwen wat Eli haar meegeeft en veracht het niet. Ze neemt zijn zegen aan als de stem van God voor haar hart.

Hanna is er een voorbeeld van dat wij door een zachtmoedige en nederige houding hen kunnen winnen die ons hebben gesmaad omdat zij ons niet kenden. We kunnen hen misschien zelfs tot onze vrienden maken, en hun verwijten aan ons adres veranderen in gebeden voor ons.

Hanna heeft haar last bij de HEERE gelaten en keert verlicht terug naar huis. Het gebed heeft haar veranderd. Peninna zal zich verbaasd hebben afgevraagd wat er met Hanna is gebeurd, hoe die grote verandering tot stand is gekomen.

De oefeningen van Hanna zijn een grote bemoediging voor allen die in grote geestelijke nood zijn. We kunnen al jaren lang een diepe, scherpe pijn voelen, een honger van het hart die maar niet gestild wordt, een teleurgesteld hopen. Er is niets anders dan een stil wachten. Als het de uitwerking heeft die het bij Hanna heeft, leren we door deze omstandigheden hoe er moet worden gebeden. We zullen dan het geheim van het kinderlijke geloof ontdekken. Ook zullen we ontdekken dat we geschikt gemaakt worden om de ontvanger te worden van de een of andere onschatbare gift voor de wereld.

Copyright information for DutKingComments