1 Samuel 22:7

Saul noemt David zijn belager

Onze aandacht wordt weer gericht op Saul die weer onder een boom zit en weer de speer in zijn hand heeft. In wat hij zegt, horen we wat er in zijn hart leeft. Hij spreekt tot zijn stamgenoten, de Benjaminieten. Ze zijn wel aan hem verwant, maar hij heeft hen ook aan zich verplicht door hen te kopen met geschenken. Saul is een man geworden die zichzelf beklaagt, die medelijden heeft met zichzelf en zichzelf ziet als slachtoffer van de omstandigheden. We horen geen reactie van zijn dienaren. Ze zwijgen.

Saul noemt de naam van David niet. Het is voor hem een gehate naam. Hij spreekt verachtelijk over hem als “de zoon van Isaï”. Hoewel hij probeert zijn dienaren naar aanleiding van de beloning voor zich te winnen, ziet hij hen als samenzweerders die tegen hem zijn. Omdat ze niet zo spreken als hij, ziet hij hen als vijanden. Hij beschuldigt zelfs zijn zoon Jonathan ervan dat hij David tot opstand tegen hem heeft aangezet. Een jaloers mens komt tot de meest dwaze complottheorieën. Hij zet de zaak ook helemaal op zijn kop door David zijn belager te noemen. Niet David belaagt hem, maar hij belaagt David.

Copyright information for DutKingComments