‏ 1 Timothy 1:10

Wet en evangelie

1Tm 1:8. Tegenover de onwetendheid van de zogenaamde ‘leraars van de wet’ stelt Paulus het “wij weten” van het christelijk geloof. Dit is de christelijke kennis die jij mag bezitten door goed onderwijs, in tegenstelling tot de valse leraren. Alleen iemand die op de hoogte is van de waarheid van God, kan alles op zijn juiste plaats zetten.

Je hoeft geen enkele twijfel aangaande de wet en het gebruik ervan te hebben. Hoe het met de wet zit, gaat Paulus vanaf 1Tm 1:8 op indrukwekkende wijze uitleggen. Deze verzen zijn van enorme betekenis voor de christen. Globaal gesproken houdt het reformatorische deel van de christenheid vast aan de wet ‘om die te doen uit dankbaarheid’. Ook in het evangelische deel van de christenheid wordt de stroom steeds breder die ervoor pleit om de wet, of bepaalde delen ervan, weer ‘in ere’ te herstellen door zich er weer aan te gaan houden.

Paulus veroordeelt zowel hen die zich bezighouden met fabels en geslachtsregisters als de leraars van de wet. Er is wel een groot onderscheid. De fabels en geslachtsregisters komen voort uit de verbeelding van de mens, terwijl de wet van God komt. Daarom is de wet ook goed (Rm 7:12). Waar het nu om gaat, is hoe je de wet gebruikt.

Je moet de wet “wettig” gebruiken, dat wil zeggen in overeenstemming met de bedoeling ervan. Je moet die bedoeling daarom kennen. Van belang is, om eraan te denken dat de wet is gegeven

1. bij de Sinaï, ongeveer 2500 jaar na Adam en 1500 jaar vóór Christus, dus niet vanaf de schepping (Rm 5:20; Gl 3:19);

2. aan Israël, dat wil zeggen aan één volk (Rm 9:4);

3. om dit volk af te zonderen van de overige volken (Ef 2:14-15);

4. als een tuchtmeester tot op Christus (Gl 3:24), wat het tijdelijke karakter ervan aangeeft.

Verder ligt de kracht van de wet in de veroordeling. “De wet bewerkt toorn” en is “de bediening van de dood” en “de bediening van de veroordeling” (Rm 4:15; 2Ko 3:7; 9). De wet geeft geen kracht om aan de heilige eisen van God te voldoen. De wet stelt de zonde als overtreding duidelijk in het licht (Rm 3:20; Rm 4:15; Rm 5:20; Gl 3:19a) en velt daarover een onbarmhartig en rechtvaardig oordeel (Hb 10:28).

1Tm 1:9. Daarom wil Paulus dat je “dit weet”, en wel als eerste, “dat de wet niet bestemd is voor een rechtvaardige”. Net als in het vorige vers is dit ‘weten’ het kennen van de christelijke waarheid in tegenstelling tot het Jodendom. Het is het ‘weten’ dat allen bezitten die leven vanuit geloof en die leven in het tijdperk van het geloof.

Een rechtvaardige is iemand die door het geloof in Christus door God voor rechtvaardig is verklaard (Rm 4:5; Rm 5:1; 9). Op zo iemand kan de wet van God niet meer van toepassing zijn omdat Christus hem van al zijn zonden heeft bevrijd door er Zelf het oordeel over te dragen. De eis van de wet heeft zijn volle uitwerking gehad. Christus ging in de dood. Wie in Hem gelooft, is met Hem in de dood gegaan. Het is dwaasheid om de wet van toepassing te verklaren op iemand die dood is.

Daarbij komt dat de wet door geen mens te volbrengen is. Dat ligt niet aan de wet, maar aan de mens. Ieder mens, christen of niet, die zich onder de wet plaatst, al is het om die te doen uit dankbaarheid, stelt zich daarmee onder de vloek (Gl 3:10). De gelovige is niet onder de wet (Rm 6:14b; Rm 7:4; 6; Gl 3:23; 25), want hij is in Christus (2Ko 5:17) en Christus is het einde van de wet tot gerechtigheid voor ieder die gelooft (Rm 10:4).

Ik hoop dat dit genoeg is om je ervan te overtuigen dat jij, die ‘een rechtvaardige’ bent op grond van geloof in Christus, niets meer met de wet te doen hebt als een middel waardoor je verhouding met God wordt geregeld. Op wie je de wet dan wel kunt toepassen? De wet is van God en kan nuttig gebruikt worden – in tegenstelling tot de ‘fabels’ van 1Tm 1:4 – als een zwaard voor het geweten van de zondaar. De zondaar kan er door worden overtuigd dat hij een zondaar is. Paulus laat een aantal categorieën van zondaars de revue passeren die hij afsluit met een allesomvattende categorie.

Hij begint met enkele categorieën die hij in paren samenvoegt door het woord “en”. Het eerste paar bestaat uit “wettelozen en weerspannigen”. Een ‘wetteloze’ is iemand die weigert enige vorm van gezag te erkennen. Een ‘weerspannige’ weigert aan een bevel te gehoorzamen. Zulke mensen moet de wet worden voorgehouden om hun duidelijk te maken dat ze Gods toorn over zich afroepen.

“Goddelozen en zondaars” vormen het tweede paar. Een ‘goddeloze’ denkt niet aan God, trekt zich niets van God aan. Een ‘zondaar’ mist het doel waarvoor God hem het leven heeft gegeven.

Het volgende paar, “onheiligen en ongoddelijken”, wordt gekenmerkt door het negatieve voorvoegsel ‘on’. Niet alleen ontbreekt er iets, er wordt een negatieve invulling gegeven. Een ‘onheilige’ leeft in verbinding met het verderf. Een ‘ongoddelijke’ is niet alleen goddeloos, maar behandelt God respectloos, tart Hem door zijn levenswijze.

De voorgaande duo’s maken de innerlijke verdorvenheid van de mens en zijn vervreemding van God duidelijk. Bij de volgende categorieën gaat het om de daden die voortkomen uit de mens die in zo'n toestand leeft. Deze daden vormen een rechtstreekse overtreding van een gebod.

Het paar “vadermoorders en moedermoorders” overtreedt het vijfde gebod (Ex 20:12). “Doodslagers” overtreden het zesde gebod (Ex 20:13).

1Tm 1:10. “Hoereerders” en “hen die bij mannen liggen” overtreden het zevende gebod (Ex 20:14). Dit gebod betreft alle zonden van seksuele aard, ongeacht of het gaat om heteroseksuele zonden of om zonden van homoseksuele aard.

“Mensenrovers” overtreden het achtste gebod (Ex 20:15; Ex 21:16; Dt 24:7).

“Leugenaars” en “meinedigen” overtreden het negende gebod (Ex 20:16).

Na deze opsomming besluit Paulus de lijst niet met ‘alles wat verder tegen de wet ingaat’. Dat is belangrijk om op te letten. In plaats daarvan besluit hij met een veel hogere maatstaf om te bepalen wat zonde is en wel “al wat verder ingaat tegen de gezonde leer”, dat is de gezond makende leer. In die leer wordt de heiligheid van God volkomen gehandhaafd. Die leer is rein en zonder vermenging met vreemde, menselijke gedachten.

De in de vorige verzen vermelde zonden worden niet alleen door de wet veroordeeld. Ze zijn ook in strijd met de gezonde leer van het Nieuwe Testament.

1Tm 1:11. Die gezonde leer is in overeenstemming met “het evangelie van de heerlijkheid van de gelukkige God”. God is de gelukkige God Die alle geluk in Zichzelf vindt, maar Die ook mensen door het evangelie wil laten delen in Zijn geluk.

Dit evangelie gaat ver boven de wet uit. In het evangelie spreekt God niet in donder en bliksem vanaf de Sinaï. Hij spreekt daarin in de volheid van Zijn genade en waarheid in Christus om verloren zondaren barmhartigheid te bewijzen. Bij de Sinaï was niet Zijn volheid te zien. Daar maakte God Zich bekend in Zijn eisen. Daarbij moet je dan bedenken dat de wet niet het maximale is wat God van de mens eist, maar het minimale. De ‘heerlijkheid van God’ daarentegen is het geheel van al Zijn volmaaktheden, die bovenal zichtbaar zijn geworden in Christus op het kruis.

In ‘het evangelie van de heerlijkheid’ wordt de heerlijkheid van God geopenbaard in Christus (2Ko 4:4b). Je ogen zijn opengegaan voor de heerlijkheid van God. De schitterende uitwerking van dit evangelie is dat je steeds meer veranderd kunt worden in overeenstemming met Christus. Daarvoor moet je je bezighouden met de heerlijkheid van Christus (2Ko 3:18).

Dit evangelie is Paulus “toevertrouwd”. Hij heeft het leren kennen toen hij op weg was naar Damascus (Hd 22:6; 11). De heerlijkheid die hij toen gezien heeft, is het uitgangspunt van zijn dienst. Als Paulus over dit evangelie spreekt, vermeldt hij vol geestdrift dat het hem is “toevertrouwd”. Hij beschouwt het als een erezaak dit evangelie te mogen verkondigen. Is dat met jou ook zo?

Lees nog eens 1 Timotheüs 1:8-11.

Verwerking: Noem een aantal verschillen tussen het evangelie en de wet.

Copyright information for DutKingComments