1 Timothy 1:4-11

Inleiding

Lees eerst de brief een keer helemaal door. Stel je daarbij voor dat hij aan jou persoonlijk is gericht. Vraag de Heer onder het lezen wat Zijn bedoeling ermee is voor jouw leven. Sta open voor Zijn aanwijzingen om iets te doen, te veranderen of niet meer te doen.

Lees ook Handelingen 16:1-3; Filippenzen 2:19-23; 2 Timotheüs 1:5 (Hd 16:1-3; Fp 2:19-23; 2Tm 1:5)

Tot nu toe hebben we steeds brieven voor ons gehad die zijn gericht aan gemeenten. De eerste brief aan Timotheüs is gericht aan één enkele persoon. Dat betekent dat je, nog meer dan in de andere brieven, in deze brief aanwijzingen zult vinden voor je persoonlijke geloofsleven. Je zult je, op een enkele uitzondering na, met Timotheüs kunnen identificeren. Dat is in elk geval de bedoeling. Als je opmerkt dat je in bepaalde dingen afwijkt van wat Gods Woord zegt, kun je dat corrigeren. Je hebt in deze brief een model voor je dat je helpt om tot Gods eer te leven.

We zullen eerst eens kijken naar de persoon aan wie Paulus deze brief schrijft. Door de ‘personalia’ van Timotheüs – zijn naam betekent ’vreze Gods’ of ‘geëerd door God’ – na te gaan, krijgen we een beeld van deze jonge gelovige.

Familie

Vader: een Griek (Hd 16:1).

Moeder: een gelovige Joodse vrouw met een “ongeveinsd geloof” (Hd 16:1; 2Tm 1:5).

Grootmoeder: zij had een “ongeveinsd geloof” (2Tm 1:5).

Opgevoed in het geloof

Grootmoeder – moeder – Timotheüs (2Tm 1:5).

Hij kent van jongs af de heilige Schriften (2Tm 3:15). Vergelijk: Jochebed – Mozes (Ex 2:1-10) en Hanna – Samuel (1Sm 1:21-28).

Bekering

Timotheüs is mogelijk tijdens het eerste bezoek van Paulus aan Lystra (Hd 14:6-20) op zijn eerste zendingsreis in geestelijke zin diens ‘kind’ geworden. Op zijn tweede zendingsreis komt Paulus daar weer en neemt Timotheüs mee, die dan een volgeling van de Heer Jezus is (Hd 16:1-3).

Aspecten in zijn roeping

1. Hij heeft een goed getuigenis (Hd 16:2).

2. Paulus wil hem meenemen (Hd 16:3).

3. Er zijn profetieën over hem uitgesproken (1Tm 1:18).

4. Paulus heeft hem de handen opgelegd (2Tm 1:6).

5. De gezamenlijke oudsten hebben hem de handen opgelegd (1Tm 4:14).

Persoonlijkheid

1. Hij is jong (1Tm 4:12).

2. Hij is schuchter (1Ko 16:10; 2Tm 1:6-8).

3. Hij heeft een goede gezindheid (Fp 2:20)

Nu weet je een beetje wie je voor je hebt. Je kunt je wat meer inleven in de geadresseerde.

De reden voor het schrijven van de brief geeft Paulus duidelijk aan: “Deze dingen schrijf ik je in de hoop spoedig tot je te komen. Maar als ik uitblijf, [schrijf ik] opdat je weet hoe men zich moet gedragen in het huis van God, dat is [de] gemeente van [de] levende God, [de] pilaar en grondslag van de waarheid” (1Tm 3:14-15). Ik citeer deze verzen volledig omdat je hier de sleutel hebt voor het begrijpen van de brief. Paulus schrijft de brief, opdat Timotheüs het juiste onderwijs kan geven over het gedrag van de gelovigen in Gods huis.

Dit huis van God is natuurlijk geen stenen gebouw. Het huis van God bestaat uit alle gelovigen die op dit moment op aarde leven. Je hebt over de bouw van Gods huis al onderwijs gekregen bijvoorbeeld in de brief aan de Efeziërs (Ef 2:19-22) en in de eerste brief aan de Korinthiërs (1Ko 3:9-17). Dat onderwijs bevat al belangrijke aspecten voor de manier waarop je je daarin behoort te gedragen, maar deze eerste brief aan Timotheüs is er specifiek aan gewijd.

Er is nog een belangrijk ding dat je moet weten. Timotheüs wordt aangesproken als “mens Gods” (1Tm 6:11). Over deze prachtige uitdrukking zal ik het een en ander zeggen als we eraan toe zijn. Hier is het al goed om op te merken dat het een eretitel is die niet zomaar voor iedere gelovige wordt gebruikt. De Heilige Geest gebruikt deze titel alleen voor een gelovige die laat zien Wie God is in een tijd dat de massa van de christenheid Hem ontrouw is. In een tijd van algemeen verval komt het aan op de trouw van de enkeling. Timotheüs was zo’n enkeling. Jij kunt zo’n enkeling zijn.

Paulus houdt Timotheüs voor, welke gedragslijn hij de gelovigen moet onderwijzen. Dat is voor Timotheüs als betrekkelijk jonge gelovige geen gemakkelijke taak. Daarom heeft deze brief aan zijn jonge mededienaar ook een bemoedigend karakter. De inhoud van de brief is ook van toepassing op ons omdat de gedragslijn die Timotheüs moet onderwijzen, altijd door gelovigen moet worden gevolgd. Aan die gedragsregels gehoorzaam zijn is ook vandaag geen gemakkelijke taak. De weerstand daartegen groeit. Maar als jij ernaar wilt luisteren, zul je door deze brief bijzonder bemoedigd worden.

In dit verband is het van belang het onderscheid op te merken tussen wat speciaal tegen Timotheüs wordt gezegd en dat waarin de gelovigen in het algemeen worden aangesproken. Zoals gezegd, is de eerste brief aan Timotheüs aan één persoon gericht, net als de tweede brief en die aan Titus. (Deze brieven worden ook wel de ‘pastorale brieven’ genoemd.) Je kunt je niet in alles wat tegen hen wordt gezegd met hen identificeren. Zij zijn namelijk personen die door de apostel zijn afgevaardigd om in zijn naam te handelen of om tijdens zijn afwezigheid voor de gemeenten te zorgen. Als we de brief nader onder de aandacht nemen, zal het onderscheid duidelijk worden.

De brief bevat onderwijs voor hen die tot de gemeente behoren. De gemeente wordt in deze brief voorgesteld in de orde die naar de gedachten van God is en niet naar wat mensen ervan gemaakt hebben. Deze orde is van belang voor haar gedrag in de wereld, waar ze God als Heiland (1Tm 1:1) vertegenwoordigt. Jouw gedrag in Gods huis wordt waargenomen door de mensen in de wereld om je heen. De mens van de wereld rekent steeds meer af met God als Schepper. Denk maar aan de evolutietheorie. Als God als Schepper terzijde wordt gesteld, is het belangrijk dat jij God als Heiland vertegenwoordigt. Deze brief reikt je daar de instructies voor aan.

Als je deze instructies ter harte neemt, zal jouw leven een verwijzing zijn naar “God, onze Heiland”. Dan komt deze brief in jouw leven tot zijn doel. In jouw wandel in de wereld, in je omgang met de mensen om je heen, wordt zichtbaar dat je een God van liefde vertegenwoordigt “Die wil dat alle mensen behouden worden en tot kennis van [de] waarheid komen” (1Tm 2:3-4).

Tot slot van deze inleiding wil ik je nog wijzen op het woord “Godsvrucht”. Dit woord kenmerkt deze brief, het loopt er als een rode draad doorheen (1Tm 2:2; 1Tm 3:16; 1Tm 4:7-8; 1Tm 6:3; 5-6; 11). Je bent het nog niet eerder in de brieven van Paulus tegengekomen. Hij gebruikt het hier voor het eerst. Godsvrucht betekent ‘vroom’ en geeft een op God gerichte houding aan die Hem welgevallig is. Als het geestelijk leven in het algemeen afneemt, zal deze Godsvrucht des te nodiger zijn en des te meer door God worden gewaardeerd.

Lees nog eens Handelingen 16:1-3; Filippenzen 2:19-23; 2 Timotheüs 1:5

Verwerking: Waarin zou jij graag op Timotheüs willen lijken?

Zegenwens en aansporing

1Tm 1:1. Paulus is de afzender. Hij wijst op zijn apostelschap. “Apostel” wil zeggen ‘gezondene’. Hij is gezonden door “Christus Jezus”. De naam van zijn Zender bepaalt je bij de Heer Jezus, zoals Hij nu is in de hemel, “Christus”, en zoals Hij eens in vernedering op aarde was, “Jezus”. De Heer Jezus is door God gemaakt tot ‘Christus’, nadat Hij als de door mensen verachte ‘Jezus’ het werk op het kruis had volbracht (Hd 2:36). Eens zal elk wezen in het heelal de knie voor Jezus buigen en Hem als Heer belijden (Fp 2:10-11).

Paulus heeft zijn knieën al gebogen. Hij heeft zich aan de Heer Jezus onderworpen. Paulus’ apostelschap is geen keus van hemzelf, hij heeft er niet naar gesolliciteerd. Hij is apostel omdat hij daartoe een “bevel”, een opdracht, heeft gekregen van gezaghebbende Personen. Het is onmogelijk zich daaraan te onttrekken. Dat wenst hij ook niet (vgl. 1Ko 9:17b). Hij verricht met inzet van al zijn krachten zijn taak (vgl. 1Ko 9:19-21).

Zijn Opdrachtgevers zijn twee Goddelijke Personen. De namen van deze Personen zijn veelzeggend. Ze geven aan dat Gods volk zich in verval bevindt. Eerst richt Paulus het oog van Timotheüs op “God, onze Heiland”. Zo noemt God Zich in Jesaja 45 “Heiland”, wanneer het einde van Israël nadert (Js 45:15). Een Heiland of Verlosser is nodig als het einde van het bestaan van een volk of een mens in zicht komt. Hoe groot is God dat Hij Zich dan ook zo voorstelt (vgl. Lk 1:47; 1Tm 2:3; 1Tm 4:10 [in dit vers is “Onderhouder” hetzelfde woord als “Heiland”]; Tt 1:3; Tt 2:10; Tt 3:4; Jd 1:25).

Paulus richt het oog van Timotheüs ook op “Christus Jezus, onze hoop”. Als er geen hoop meer is dat het met Gods volk als geheel nog goed komt, mag je weten dat voor jou persoonlijk de situatie toch niet hopeloos is. Als de Persoon van Christus Jezus in deze tijd van verval je enige hoop is, zul je te midden van het verval een weg kunnen gaan die op een bijzondere manier tot eer van God en de Heer Jezus is.

Samenvattend kun je zeggen: als alles heeft gefaald, stellen trouwe gelovigen hun hoop niet op kerken, oudsten of welk mens ook, maar zijn ze bezig met God, hun Heiland, en met Christus Jezus, hun hoop. Zulke trouwe gelovigen kom je bijvoorbeeld tegen in Maleachi 3 (Ml 3:16) en in Lukas 1-2 (Lk 1:5-6; 26-28; Lk 2:8-12; 25; 36-38). Daar tref je de situatie aan dat Gods volk niet meer aan God denkt, maar alleen aan zichzelf. Er zijn slechts enkelingen die rekening houden met God en van Hem hun verlossing verwachten en hun hoop op Hem vestigen.

1Tm 1:2. De brief is gericht aan Timotheüs. Over hem heb ik in de inleiding al enkele dingen gezegd. Paulus noemt hem zijn “echt kind in [het] geloof”. Timotheüs is zijn geestelijk kind. Hij heeft hem door het evangelie verwekt (vgl. 1Ko 4:15; Gl 4:19). Ook in zijn leven als gelovige is Timotheüs zijn kind. Timotheüs heeft zoveel van ‘vader’ Paulus gezien en geleerd (2Tm 3:10), dat Paulus veel van zichzelf in hem ziet. Zo bezit hij eenzelfde gezindheid (Fp 2:20) en is de dienst die hij doet, volledig in overeenstemming met de dienst van Paulus (1Ko 4:17; Fp 2:19-22).

Dan volgt de zegenwens. In de aanhef van de brieven aan gemeenten luidt die steeds ‘genade en vrede’. Hier luidt de zegenwens “genade, barmhartigheid en vrede”. Aan de gebruikelijke zegenwens is “barmhartigheid” toegevoegd. Dat is nu weer zo kenmerkend voor een brief aan een persoon. Je ziet het ook in de tweede brief aan Timotheüs, in de brief aan Titus en in de tweede brief van Johannes, die allemaal aan een persoon zijn gericht.

‘Genade’ bepaalt je bij je totale afhankelijkheid van God om tot Zijn eer te kunnen leven. In jou is niets aanwezig waardoor je God welgevallig kunt zijn. Het is belangrijk dat te beseffen, want dan ben je in de juiste gezindheid om gebruik te maken van de genade die God in overvloed wil geven.

‘Barmhartigheid’ mag je van God verwachten met het oog op de ellendige situatie waarin je bent. Hij wil je helpen als je in nood bent en helpen opstaan als je gestruikeld bent.

‘Vrede’ is de innerlijke rust die je hebt als je op God vertrouwt (Js 26:3-4).

Paulus wijst Timotheüs voor het ontvangen van deze drie zegeningen op de bron ervan. Ze komen “van God Vader en van Christus Jezus, onze Heer”. In 1Tm 1:1 wordt God als Heiland voorgesteld. Nu hoor je over God de Vader. Dit is om je te bemoedigen, terwijl er om je heen zoveel is waartegen je moet strijden. Je kunt altijd bij je Vader terecht om Hem je moeiten en zorgen, je strijd en je verlangens te vertellen.

In 1Tm 1:1 heb je ook gelezen over Christus Jezus als je hoop. Nu hoor je dat Hij ‘Heer’ is. Hij heeft gezag over je leven. Om dat waar te maken in je leven kun je bij Hem terecht voor genade, barmhartigheid en vrede.

1Tm 1:3. Timotheüs krijgt van Paulus de opdracht om in Efeze te blijven, terwijl hij zelf verder naar Macedonië reist. Door de manier waarop Paulus dit tegen Timotheüs zegt, lijkt het erop dat hij een zachte aandrang moet gebruiken om Timotheüs daar te houden. De opdracht is dan ook niet eenvoudig voor de van nature schuchtere Timotheüs. De reden voor de opdracht is dat de vijand probeert verschillende vormen van kwaad in de gemeente in Efeze in te voeren. En denk er maar om dat de vijand gebruik weet te maken van gewiekste praters, mensen die niet zomaar tot de orde zijn te roepen. Tegen hen moet Timotheüs optreden.

Misschien denk je: ‘Efeze, dat is toch een gemeente waarmee niets mis is? Die kennen toch de leer; Paulus heeft daar immers de hoogste waarheden van het christendom onderwezen?’ Hier zie je dat kennis van de hoogste waarheden je niet onaantastbaar maken voor de invloed van valse leringen. Als je niet blijft in de genade van God, zul je gaan dwalen. Alleen door te beseffen dat je door de genade van God weet wat je weet, blijf je daarvoor bewaard.

Timotheüs moet een einde maken aan verkeerde leringen die “sommigen” in Efeze brengen. Hij moet die ‘sommigen’ niet vriendelijk verzoeken op te houden met hun onstichtelijke bezigheden. Tegenover een andere leer dan “de gezonde leer” (1Tm 1:10) mag geen enkele verdraagzaamheid zijn. Mensen die zich hieraan schuldig maken, moet worden bevolen “geen andere leer te brengen”.

1Tm 1:4. Die ‘andere leer’ uit zich op verschillende manieren. De verschijningsvormen worden in de 1Tm 1:4-11 beschreven. In alle gevallen gaat het om een leer die in strijd is met de leer van de Schrift (vgl. Gl 1:7; Hd 20:30). Daarbij is sprake van “fabels”, “geslachtsregisters” (1Tm 1:4) en “de wet” (1Tm 1:6-10). De leringen die hiermee verband houden, stammen achtereenvolgens uit de menselijke fantasie, de menselijke nieuwsgierigheid en de menselijke godsdienstigheid. Het staat allemaal tegenover de waarheid die alleen ten doel heeft ons Christus voor te stellen.

In 1Tm 1:4 gaat Paulus eerst in op de fabels en geslachtsregisters. ‘Fabels’ komen voort uit de verdorven geest van de mens. Het zijn voortbrengselen van de menselijke fantasie (2Pt 1:16). Het zijn ideeën uit de wereld van de heidenen, ook al gaat het om fraaie theorieën uit de Griekse filosofiescholen. Daaraan mag in de gemeente absoluut geen ruimte worden gegeven. De opdracht luidt eenvoudig: je er niet mee bezighouden.

De ’eindeloze geslachtsregisters’ zijn een ander product van de verdorven geest van de mens. Ook daarvoor geldt: je er niet mee bezighouden. Het zijn de leringen van Joden over de afstamming van allerlei machten en goden. Ze dienen om de mens groot te maken en God buiten te sluiten. De mens die zich ermee bezighoudt, matigt zich aan te kunnen verklaren dat alle zegen die ons heeft bereikt het gevolg is van een proces. In de evolutietheorie heb je iets dergelijks.

Je moet dit soort geslachtsregisters trouwens niet verwarren met de geslachtsregisters die je in het Woord van God vindt, bijvoorbeeld in 1 Kronieken 1-9 en Mattheüs 1 (Mt 1:1-17). Die zijn door Gods Geest geïnspireerd en dienen Gods doel.

Je moet een leer beoordelen naar zijn uitwerking, de vruchten die hij voortbrengt. Als twistvragen het gevolg zijn, is de leer verdorven (Tt 3:9). De godsdienstige arena is vol van twijfelaars en het weergalmt er van leeg gezwets. Gezonde leer bewerkt geen twistvragen, maar een gezonde geestelijke groei. Twistvragen laten de ziel in duisternis en twijfel. Ze geven geen zekerheid aan de zoekende ziel.

Twistvragen staan tegenover “Gods rentmeesterschap”. Hiermee wordt bedoeld: opdrachten en verantwoordelijkheden die God geeft en die vervuld moeten worden (Lk 16:2-13; 1Ko 4:1-2; 1Pt 4:10; 1Ko 9:17; Ef 3:2; 9; Ko 1:25). Ieder kind van God, ook jij, heeft een opdracht en is verantwoordelijk die uit te voeren. En dat moet gebeuren “in geloof”, dat wil zeggen in volledig vertrouwen op Hem.

Lees nog eens 1 Timotheüs 1:1-4.

Verwerking: Ken jij je opdracht?

Het doel van het bevel

1Tm 1:5. Paulus geeft een uitvoerige toelichting op het bevel dat Timotheüs sommigen moet geven. Als God iets beveelt, heeft dat altijd een doel. Het bevel hier luidt om op te houden met het verkeerde. Het verkeerde houdt Gods zegen tegen. Als het verkeerde wordt weggedaan, kan de zegen weer vrij stromen. Dat gaat ook op in je persoonlijke leven. Deze toelichting laat Timotheüs zien waarom hij zonder aarzeling en direct die ‘sommigen’ de mond moet snoeren. Er komt dan namelijk weer ruim baan voor de liefde.

Liefde is het grote kenmerk van God. “God is liefde” (1Jh 4:8; 16). De liefde van God is in onze harten uitgestort (Rm 5:5). Verkeerde leer blokkeert het uitstromen van die liefde, terwijl die vrij moet kunnen uitstromen naar God, naar de medegelovigen en naar de medemensen. Verkeerde leer bewerkt altijd het verderf, terwijl de liefde van God altijd het goede voor de ander zoekt. Deze liefde heeft in de gelovige drie bronnen. Alleen als de liefde uit die bronnen voortkomt, wordt het doel van het bevel bereikt.

De eerste bron is “een rein hart”. Vanuit je hart ontspringt je leven in al zijn uitingen (Sp 4:23). Je hart moet rein zijn. Als er geen rein hart is, kan er geen zuivere liefde uit komen. Als je naar werelds vertier verlangt, als je van de zonde geniet, als je uit bent op je eigen eer, is je hart niet rein. In een rein hart heeft de zonde geen plaats. Een rein hart is een hart dat leeft in gemeenschap met God. De reinen van hart zullen God zien (Mt 5:8).

De tweede bron die van belang is voor een juiste werkzaamheid van de liefde, is “een goed geweten”. Een goed geweten is niet zozeer een geweten dat zich van niets kwaads bewust is, maar veelmeer een geweten dat goed functioneert. Het is een geweten dat is geoefend om je kenbaar te maken wat goed en kwaad is, zoals God dat beoordeelt, opdat je daarnaar ook handelt. Je krijgt geen slecht geweten door het feit dat de zonde nog in je is, maar alleen als het vlees in je werkzaam is en je dat niet wilt oordelen.

Als je je laat dopen, krijg je een goed geweten (1Pt 3:21). Je laat je immers dopen omdat je het oordeel van God erkent over alles wat niet bij Hem hoort, inclusief jezelf in je oude natuur. Met je doop zeg je dat je de kant hebt gekozen van de verworpen Jezus. Hem wil je volgen. Dat kan alleen vanuit het goede geweten verbonden met je doop. Dan kan het niet zo zijn, dat je nog iets met de zonde te maken wilt hebben (Rm 6:2-3). In dat geval zou je loochenen wat je in de doop hebt beleden en zou je je geweten besmetten (Tt 1:15).

Overigens is je geweten op zichzelf niet de maatstaf van goed en kwaad. Het moet worden gevormd door het Woord van God. Kijk maar naar Paulus. Hij werd niet in zijn geweten aangeklaagd toen hij de gemeente vervolgde (Hd 23:1), terwijl wat hij deed, hem wel tot de voornaamste van de zondaars maakte (1Tm 1:15).

De derde bron van waaruit de liefde ongehinderd moet kunnen stromen, is “een ongeveinsd geloof”. ‘Ongeveinsd’ wil zeggen oprecht, zonder te huichelen. Het gaat er om dat je aangaande je geloof geen toneel speelt, dat je geloof geen lege belijdenis is, maar dat je in alles op God vertrouwt.

1Tm 1:6. Als je hart en geweten niet in het licht van God blijven en je geloof alleen maar uiterlijke schijn is, zul je afwijken van de weg van de liefde. Dat beperkt zich hier nog tot “sommigen” (vgl. 1Tm 1:3). Bij hen zijn de zojuist genoemde bronnen niet aanwezig. De liefde ontbreekt en Gods werk wordt niet gedaan. Dan gaat het tegendeel gebeuren: je hoort alleen “zinloos gepraat”. Dat is de waarde die je aan alle gezwets, dat is hol en leeg geklets, moet toekennen. Dat is wel anders dan ervan onder de indruk komen.

1Tm 1:7. En denk er maar om dat deze lieden proberen indruk te maken. Ze komen met fraaie redeneringen en doen daarbij een uitdrukkelijk beroep op de Bijbel. Hun doel is niet minder dan “leraars van de wet” te zijn. Dat ’willen’ ze. Ze doen alsof ze Gods wet kennen en stellen dat zij als enigen bevoegd zijn om die te onderwijzen. Deze valse leraren stellen zich bewust zo op en hebben een vast doel, waaraan al het andere ondergeschikt gemaakt moet worden.

Wie afwijkt van de liefde omdat het niet meer goed zit met hart, geweten en geloof, wordt vrijzinnig of wettisch. De vrijzinnige gelooft alleen wat hij kan zien of beredeneren. In de dagen van de Heer Jezus waren dat de sadduceeën (Mt 22:23; Hd 23:8). Vrijzinnige mensen leiden hun leven naar eigen inzicht. Zij die tot wetticisme vervallen, stellen voor zichzelf en vooral voor anderen allerlei regels op die het leven moeten leiden. In de dagen van de Heer Jezus waren dat de farizeeën (Mt 23:4). Wettische mensen hebben een standaard van uiterlijke kenmerken opgesteld om daaraan het geloofsleven van ieder af te meten.

Als ik deze dingen zo zeg, is het gevaar groot dat we onszelf buiten schot laten. Laten we maar oppassen dat we niet alleen kijken naar anderen, of we iets van deze beide kwalijke uitingen in hun geloofsleven kunnen opmerken. We hebben allemaal iets van beide principes in ons, want we hebben het vlees nog in ons. We zullen er goed aan doen daar oog voor te hebben.

Deze leraren moeten zich zeer beledigd hebben gevoeld, toen ze hoorden hoe Paulus hen als leraren diskwalificeerde. Je zult een hoge pet van jezelf ophebben en hoog opgeven van je kwaliteiten en dat wordt zonder enig respect van tafel geveegd. Hij diskwalificeert ze voor Timotheüs om te voorkomen dat deze ook maar een ogenblik aandachtig naar hen zou luisteren. Verspil je kostbare tijd niet aan mensen die, “zonder te begrijpen hetzij wat zij zeggen of waarover zij zich zo stellig uitspreken”, jou met hun gedachtespinsels willen bezighouden.

Zulke mensen, die de wet weer willen introduceren, weten niet Wie God werkelijk is. Ook zijn ze onwetend wat betreft de ware toestand van de mens. Ze kennen het doel van de wet niet en nog minder het ware karakter van het christendom. Het zijn mensen die met veel wollig gepraat hun zelfbewuste beweringen ondersteunen en als waarheid aanprijzen. Hun rijkelijk gebruik van woorden maakt hun onwetendheid openbaar aan ieder die zich door de Geest aan de hand van het Woord wil laten onderwijzen.

Elk gebruik van de wet als een toevoeging aan het geloof om behouden te worden is een vals gebruik ervan. Deze vorm van misbruik zie je in de rooms-katholieke kerk. Door de reformatie heeft God bevrijding van die dwaling gebracht. God heeft laten zien dat een mens alleen op grond van geloof gerechtvaardigd wordt. Door de ontrouw van de mens is het de duivel gelukt om in de reformatie een andere dwaling naar binnen te brengen, namelijk de wet te maken tot een leefregel voor de gelovige. Het wordt dan zo mooi gezegd: om die te doen uit dankbaarheid.

In beide gevallen gaat men voorbij aan het doel van de wet. Het is een ernstige dwaling te veronderstellen dat aan het geloof in de Heer Jezus om behouden te worden, enig werk van de mens moet worden toegevoegd. Even ernstig is de dwaling te veronderstellen dat een kind van God geroepen is de wet te houden. In beide gevallen worden de bedoeling en de werking van de wet miskend.

Ik raad je aan de brief aan de Galaten nog eens te lezen. Die brief is een unieke uitleg over de betekenis van de wet. Glashelder wordt de onverenigbaarheid van de wet met het geloof en het evangelie aangetoond. Er staat duidelijk in die door de Geest geïnspireerde brief dat wie zich op de grondslag van de werken van de wet stelt, zich onder de vloek stelt (Gl 3:10).

Dat is een algemeen geldige regel die geen uitzondering toelaat. Het maakt daarbij niet uit of je de wet misbruikt als aanvulling om behouden te worden, of als aanvulling op je geloof om daardoor je dankbaarheid te tonen. In beide gevallen misken je dat je de wet niet kunt houden en dat het onafwendbare resultaat de vloek van de wet is.

Hoe de wet dan wel gebruikt moet worden, zullen we in het volgende stukje zien.

Lees nog eens 1 Timotheüs 1:5-7.

Verwerking: Is jouw hart rein, je geweten goed en je geloof ongeveinsd?

Wet en evangelie

1Tm 1:8. Tegenover de onwetendheid van de zogenaamde ‘leraars van de wet’ stelt Paulus het “wij weten” van het christelijk geloof. Dit is de christelijke kennis die jij mag bezitten door goed onderwijs, in tegenstelling tot de valse leraren. Alleen iemand die op de hoogte is van de waarheid van God, kan alles op zijn juiste plaats zetten.

Je hoeft geen enkele twijfel aangaande de wet en het gebruik ervan te hebben. Hoe het met de wet zit, gaat Paulus vanaf 1Tm 1:8 op indrukwekkende wijze uitleggen. Deze verzen zijn van enorme betekenis voor de christen. Globaal gesproken houdt het reformatorische deel van de christenheid vast aan de wet ‘om die te doen uit dankbaarheid’. Ook in het evangelische deel van de christenheid wordt de stroom steeds breder die ervoor pleit om de wet, of bepaalde delen ervan, weer ‘in ere’ te herstellen door zich er weer aan te gaan houden.

Paulus veroordeelt zowel hen die zich bezighouden met fabels en geslachtsregisters als de leraars van de wet. Er is wel een groot onderscheid. De fabels en geslachtsregisters komen voort uit de verbeelding van de mens, terwijl de wet van God komt. Daarom is de wet ook goed (Rm 7:12). Waar het nu om gaat, is hoe je de wet gebruikt.

Je moet de wet “wettig” gebruiken, dat wil zeggen in overeenstemming met de bedoeling ervan. Je moet die bedoeling daarom kennen. Van belang is, om eraan te denken dat de wet is gegeven

1. bij de Sinaï, ongeveer 2500 jaar na Adam en 1500 jaar vóór Christus, dus niet vanaf de schepping (Rm 5:20; Gl 3:19);

2. aan Israël, dat wil zeggen aan één volk (Rm 9:4);

3. om dit volk af te zonderen van de overige volken (Ef 2:14-15);

4. als een tuchtmeester tot op Christus (Gl 3:24), wat het tijdelijke karakter ervan aangeeft.

Verder ligt de kracht van de wet in de veroordeling. “De wet bewerkt toorn” en is “de bediening van de dood” en “de bediening van de veroordeling” (Rm 4:15; 2Ko 3:7; 9). De wet geeft geen kracht om aan de heilige eisen van God te voldoen. De wet stelt de zonde als overtreding duidelijk in het licht (Rm 3:20; Rm 4:15; Rm 5:20; Gl 3:19a) en velt daarover een onbarmhartig en rechtvaardig oordeel (Hb 10:28).

1Tm 1:9. Daarom wil Paulus dat je “dit weet”, en wel als eerste, “dat de wet niet bestemd is voor een rechtvaardige”. Net als in het vorige vers is dit ‘weten’ het kennen van de christelijke waarheid in tegenstelling tot het Jodendom. Het is het ‘weten’ dat allen bezitten die leven vanuit geloof en die leven in het tijdperk van het geloof.

Een rechtvaardige is iemand die door het geloof in Christus door God voor rechtvaardig is verklaard (Rm 4:5; Rm 5:1; 9). Op zo iemand kan de wet van God niet meer van toepassing zijn omdat Christus hem van al zijn zonden heeft bevrijd door er Zelf het oordeel over te dragen. De eis van de wet heeft zijn volle uitwerking gehad. Christus ging in de dood. Wie in Hem gelooft, is met Hem in de dood gegaan. Het is dwaasheid om de wet van toepassing te verklaren op iemand die dood is.

Daarbij komt dat de wet door geen mens te volbrengen is. Dat ligt niet aan de wet, maar aan de mens. Ieder mens, christen of niet, die zich onder de wet plaatst, al is het om die te doen uit dankbaarheid, stelt zich daarmee onder de vloek (Gl 3:10). De gelovige is niet onder de wet (Rm 6:14b; Rm 7:4; 6; Gl 3:23; 25), want hij is in Christus (2Ko 5:17) en Christus is het einde van de wet tot gerechtigheid voor ieder die gelooft (Rm 10:4).

Ik hoop dat dit genoeg is om je ervan te overtuigen dat jij, die ‘een rechtvaardige’ bent op grond van geloof in Christus, niets meer met de wet te doen hebt als een middel waardoor je verhouding met God wordt geregeld. Op wie je de wet dan wel kunt toepassen? De wet is van God en kan nuttig gebruikt worden – in tegenstelling tot de ‘fabels’ van 1Tm 1:4 – als een zwaard voor het geweten van de zondaar. De zondaar kan er door worden overtuigd dat hij een zondaar is. Paulus laat een aantal categorieën van zondaars de revue passeren die hij afsluit met een allesomvattende categorie.

Hij begint met enkele categorieën die hij in paren samenvoegt door het woord “en”. Het eerste paar bestaat uit “wettelozen en weerspannigen”. Een ‘wetteloze’ is iemand die weigert enige vorm van gezag te erkennen. Een ‘weerspannige’ weigert aan een bevel te gehoorzamen. Zulke mensen moet de wet worden voorgehouden om hun duidelijk te maken dat ze Gods toorn over zich afroepen.

“Goddelozen en zondaars” vormen het tweede paar. Een ‘goddeloze’ denkt niet aan God, trekt zich niets van God aan. Een ‘zondaar’ mist het doel waarvoor God hem het leven heeft gegeven.

Het volgende paar, “onheiligen en ongoddelijken”, wordt gekenmerkt door het negatieve voorvoegsel ‘on’. Niet alleen ontbreekt er iets, er wordt een negatieve invulling gegeven. Een ‘onheilige’ leeft in verbinding met het verderf. Een ‘ongoddelijke’ is niet alleen goddeloos, maar behandelt God respectloos, tart Hem door zijn levenswijze.

De voorgaande duo’s maken de innerlijke verdorvenheid van de mens en zijn vervreemding van God duidelijk. Bij de volgende categorieën gaat het om de daden die voortkomen uit de mens die in zo'n toestand leeft. Deze daden vormen een rechtstreekse overtreding van een gebod.

Het paar “vadermoorders en moedermoorders” overtreedt het vijfde gebod (Ex 20:12). “Doodslagers” overtreden het zesde gebod (Ex 20:13).

1Tm 1:10. “Hoereerders” en “hen die bij mannen liggen” overtreden het zevende gebod (Ex 20:14). Dit gebod betreft alle zonden van seksuele aard, ongeacht of het gaat om heteroseksuele zonden of om zonden van homoseksuele aard.

“Mensenrovers” overtreden het achtste gebod (Ex 20:15; Ex 21:16; Dt 24:7).

“Leugenaars” en “meinedigen” overtreden het negende gebod (Ex 20:16).

Na deze opsomming besluit Paulus de lijst niet met ‘alles wat verder tegen de wet ingaat’. Dat is belangrijk om op te letten. In plaats daarvan besluit hij met een veel hogere maatstaf om te bepalen wat zonde is en wel “al wat verder ingaat tegen de gezonde leer”, dat is de gezond makende leer. In die leer wordt de heiligheid van God volkomen gehandhaafd. Die leer is rein en zonder vermenging met vreemde, menselijke gedachten.

De in de vorige verzen vermelde zonden worden niet alleen door de wet veroordeeld. Ze zijn ook in strijd met de gezonde leer van het Nieuwe Testament.

1Tm 1:11. Die gezonde leer is in overeenstemming met “het evangelie van de heerlijkheid van de gelukkige God”. God is de gelukkige God Die alle geluk in Zichzelf vindt, maar Die ook mensen door het evangelie wil laten delen in Zijn geluk.

Dit evangelie gaat ver boven de wet uit. In het evangelie spreekt God niet in donder en bliksem vanaf de Sinaï. Hij spreekt daarin in de volheid van Zijn genade en waarheid in Christus om verloren zondaren barmhartigheid te bewijzen. Bij de Sinaï was niet Zijn volheid te zien. Daar maakte God Zich bekend in Zijn eisen. Daarbij moet je dan bedenken dat de wet niet het maximale is wat God van de mens eist, maar het minimale. De ‘heerlijkheid van God’ daarentegen is het geheel van al Zijn volmaaktheden, die bovenal zichtbaar zijn geworden in Christus op het kruis.

In ‘het evangelie van de heerlijkheid’ wordt de heerlijkheid van God geopenbaard in Christus (2Ko 4:4b). Je ogen zijn opengegaan voor de heerlijkheid van God. De schitterende uitwerking van dit evangelie is dat je steeds meer veranderd kunt worden in overeenstemming met Christus. Daarvoor moet je je bezighouden met de heerlijkheid van Christus (2Ko 3:18).

Dit evangelie is Paulus “toevertrouwd”. Hij heeft het leren kennen toen hij op weg was naar Damascus (Hd 22:6; 11). De heerlijkheid die hij toen gezien heeft, is het uitgangspunt van zijn dienst. Als Paulus over dit evangelie spreekt, vermeldt hij vol geestdrift dat het hem is “toevertrouwd”. Hij beschouwt het als een erezaak dit evangelie te mogen verkondigen. Is dat met jou ook zo?

Lees nog eens 1 Timotheüs 1:8-11.

Verwerking: Noem een aantal verschillen tussen het evangelie en de wet.

Copyright information for DutKingComments