‏ 2 Chronicles 8:16

De tempel naar het gebod van David

Dit gedeelte begint met “toen” (2Kr 8:12). Het lijkt te zeggen dat ‘toen’ Salomo de dochter van de farao uit Jeruzalem had laten vertrekken, hij weer in staat was te offeren. Salomo is hier weer de koning-priester, zoals Melchizedek. Hij is hierin een beeld van de Messias (Zc 6:13). Hij handelt naar “het gebod van Mozes” (2Kr 8:13) en offert elke dag, elke week, elke maand en elk jaar de daarvoor voorgeschreven offers.

Salomo is de offeraar en draagt tevens zorg voor de priesters en de Levieten. Hij zorgt ervoor dat zij handelen “overeenkomstig de bepaling van zijn vader David” (2Kr 8:14). Dat geldt ook voor de poortwachters die bij de poorten plaatsnemen om ervoor te zorgen dat geen onbevoegde binnenkomt. Er wordt niet afgeweken van “het gebod van de koning” (2Kr 8:15), omdat dit gebod volledig in overeenstemming is met wat vroeger door Mozes en David is gezegd.

Salomo gebruikt zijn wijsheid niet om nieuwe vormen van eredienst te bedenken, ook niet door iets te veranderen of toe te voegen, maar juist door te blijven in wat hem is geleerd (2Tm 3:14). Hij gebruikt zijn gezag voor het handhaven van de inzettingen van Mozes en zijn vader David. Alles wordt geschilderd zoals het in Ezechiël 40-48 wordt beschreven, waar alles in verbinding met de heerlijkheid van het vrederijk staat.

Als alles in goede orde is geregeld en goed verloopt, kan gezegd worden dat “het huis van de HEERE gereed” is (2Kr 8:16). Voordat de dienst in de tempel plaatsvindt zoals is voorgeschreven, is de tempel niet klaar. Het doel is pas dan bereikt als het huis ook functioneert naar de bedoeling die de bouwer ervan voor ogen heeft gestaan.

Copyright information for DutKingComments