‏ 2 Kings 17:34-40

Ongehoorzaam aan het Woord

2Kn 17:34 lijkt weer een tegenstelling met de vorige verzen. In de vorige verzen staat dat zij de HEERE vrezen en nu staat er dat zij de HEERE niet vrezen. Het is echter geen tegenstelling. Het eerste vrezen is alleen uiterlijk, terwijl het in 2Kn 17:34 om het vrezen met het hart gaat.

Een waarachtig vrezen van de HEERE, een vrees met het hart, is niet bij het volk aanwezig. De toetssteen voor een waarachtig vrezen is of er gehoorzaamheid is aan wat God in Zijn Woord heeft gezegd. Die gehoorzaamheid is volledig afwezig bij de inwoners van de steden van Samaria. Dat wordt duidelijk in de 2Kn 17:34-40 naar voren gebracht. In die verzen wordt uitvoerig gesproken over het belang van het Woord – “de verordeningen, de bepalingen, de wet en de geboden” (2Kn 17:37) – met in 2Kn 17:41 de conclusie.

De conclusie brengt ons in een volgende fase van de ontwikkeling van Samaria en de godsdienst die daar wordt aangehangen. We vinden die fase in de evangeliën. Daar vinden we niets over een afgodendienst die door de Samaritanen wordt bedreven. De Samaritanen geloven in de vijf boeken van Mozes en dienen God op de berg Gerizim. Het is echter een godsdienst die zijn wortels heeft in wat we hier vinden.

In wat de Heer Jezus tegen de Samaritaanse vrouw zegt, horen we hoe Hij die dienst beoordeelt: “U aanbidt wat u niet weet” (Jh 4:22a). Samaritanen aanbidden wat zij niet weten. Deze Samaritanen hebben de Schrift in de hand waarin geschreven staat dat de HEERE in Jeruzalem woont en dat Hij daar aanbeden wil worden. De vrouw weet dat en toch zegt ze dat “onze vaderen … op deze berg aangebeden” hebben dat is de berg Gerizim. Tegen de duidelijke uitspraken van Gods Woord in hebben de Samaritanen een eigen plaats van eredienst met een vorm die ze zelf hebben bedacht.

In de kerkgeschiedenis hebben we een dergelijke ontwikkeling. Wat we bij de Samaritanen zien, zien we zich herhalen in het protestantisme. In het protestantisme is het Woord op het rooms-katholicisme heroverd en heeft men met de afgodendienst afgerekend. Maar daarmee is het eindstation niet bereikt. Er moet nog iets volgen. Het gaat om het innemen van de ware plaats van aanbidding. Die kan alleen door de Profeet, de Heer Jezus, worden bekendgemaakt. Hij is Zelf die ware plaats.

Wat de Samaritanen en de christenheid nodig hebben, is de Heer Jezus, de Zoon van God Die over de Vader kan spreken. Wie met Hem in verbinding komt, wordt ook gewezen op de ware plaats van aanbidding. Die plaats is niet geografisch bepaald, zoals Jeruzalem, maar is geestelijk van aard. Het gaat om aanbidding “in geest en waarheid” (Jh 4:23-24), dat wil zeggen: aanbidding moet gebeuren op een geestelijke en waarachtige wijze. Dit betekent dat een totaal andere grondslag moet worden ingenomen dan zoals het in Samaria gaat in de tijd van de wegvoering.

De tegenstellingen tussen Joden en Samaritanen zijn groot. De Joden verachten de Samaritanen, maar de Heer Jezus veracht de Samaritanen niet. Dat houdt voor ons een waarschuwing in. Als we door genade de Vader in geest en waarheid mogen aanbidden op de plaats waar de Heer Jezus nu woont, dat is waar de gemeente samenkomt (Mt 18:20), mogen we anderen niet verachten die naar een plaats gaan die niet met het Woord in overeenstemming is. Het is hoogmoed de ware plaats van aanbidding te kennen en verachtelijk neer te zien op hen die deze plaats niet kennen. Waar dat gevonden wordt, verdwijnt de Heer uit het midden. Hij kan niet zijn op een plaats waar hoogmoed is. Daar heerst de geest van Laodicéa. Daar staat Hij buiten, aan de deur (Op 3:14-20).

Wat we hier, in 2 Koningen 17, over de Samaritanen lezen, is niet het laatste wat we van hen horen. “Tot op deze dag” wil zeggen tot de dag van de geschiedschrijver. Hierboven is er al op gewezen dat de Heer Jezus in Johannes 4 juist tot een vrouw uit Samaria spreekt over de hoogste dienst van de gelovige ofwel het doel van het leven van de gelovige: de aanbidding van de Vader.

Iets dergelijks zien we in Lukas 17. Daar vindt een Samaritaan die van zijn melaatsheid is gereinigd de ware plaats van aanbidding: aan de voeten van de Heer Jezus (Lk 17:15-16). Naar aanleiding van deze twee voorbeelden kunnen we zeggen dat een zuster, in Johannes 4, en een broeder, in Lukas 17, deze plaats van aanbidding hebben gevonden.

In de bekende gelijkenis van de barmhartige Samaritaan vergelijkt de Heer Jezus Zichzelf met een Samaritaan (Lk 10:25-37). Aan het eind vraagt Hij: Wie betoont zich een naaste van anderen? Het antwoord is dat onze naaste hij is die ons in onze nood komt helpen. De naaste is niet degene aan wie wij liefde moeten bewijzen, maar de naaste is degene die zich over ons ontfermt. Dat betekent dat wij onszelf zien in de man die in handen van rovers is gevallen en dat wij afhankelijk zijn van iemand die onze naaste wil zijn. De Heer Jezus is voor ons de Naaste geworden. Willen wij de plaats van de naaste ten opzichte van Hem innemen en afhankelijk zijn van Zijn genade?

Copyright information for DutKingComments