‏ 2 Kings 23:30-34

Dood van Josia

Ook Josia is aan het einde van zijn leven afgeweken van de HEERE. Hij is eigenzinnig geworden. Zijn autoriteit wordt zijn val. Hij is wel vaak een beeld van de Heer Jezus, maar hij is geen volmaakt beeld van Hem. Josia wil zich in de grote wereldpolitiek mengen en wordt verpletterd tussen de grootmachten Egypte en Assyrië. Hij bemoeit zich met een strijd die hem niets aangaat en komt om.

Zijn dood is niet eervol. Ook zijn begrafenis is niet eervol. Zijn begrafenis gebeurt door zijn dienaren. Zij brengen hem, dat wil zeggen zijn lichaam, naar Jeruzalem en begraven hem in zijn graf. Josia wordt opgevolgd door zijn zoon Joahaz die daartoe door de bevolking van het land tot koning wordt gezalfd.

Alleen van Salomo en Joas wordt nog gezegd dat zij tot koning gezalfd zijn om direct daarna plaats op de troon te nemen. In die gevallen gebeurde dat om elke aanmatiging van anderen op de troon zinloos te maken. Dat lijkt ook hier het geval te zijn. Joahaz is niet de oudste zoon van Josia. De oudste zoon is Jojakim. Bij Salomo en Joas is de zalving terecht, bij Joahaz lijkt het de voorkeur van het volk te zijn geweest vanwege zijn politieke ligging.

Joahaz koning van Juda

Vanaf nu worden tot het einde van het rijk – dat is over een periode van ongeveer tweeëntwintig jaar – vier koningen voorgesteld. In de tijd van deze koningen gebeurt niets wat vreugde geeft. De tijd van opwekkingen zoals onder Hizkia en Josia is voorbij. Geen van de opvolgers van Josia is Godvrezend.

De schrijver beperkt zich in zijn beschrijving van de koningen die nog aan de macht komen, voordat Juda in ballingschap wordt gevoerd. Door het boek Jeremia komen we echter nog veel te weten over de ondergang van het rijk. Daar vinden we ontmoetingen tussen enkele van de vier koningen met de profeet Jeremia, waarover hier met geen woord wordt gerept.

Joahaz is een slechte koning. Hij heeft maar kort geregeerd. Maar net als andere slechte koningen die kort hebben geregeerd, heeft ook hij in die drie maanden bewezen wat voor soort koning hij is. Ezechiël vergelijkt hem met een jonge leeuw (Ez 19:1-4). Na drie maanden komt Gods oordeel over hem door middel van de farao, die op het wereldtoneel nog de machtige heerser is. De farao zet hem in Ribla, een priesterstad, gevangen. Daardoor is zijn koningschap voorbij. Farao Necho legt het land ook nog een boete op. God lijkt aan de kant van de farao te staan en de koningen van Juda op te geven. Het betekent niet dat zij goddelozer zijn dan de farao, maar dat zij veel meer verantwoordelijk zijn.

De farao toont tevens zijn macht over Juda door een broer van Joahaz, Eljakim, koning te maken. Nog een bewijs van de macht van farao is, dat hij de naam Eljakim verandert in Jojakim. Hij maakt hem geen koning in de plaats van Joahaz, maar in de plaats van zijn vader Josia. Het is alsof het hele koningschap van Joahaz niet heeft bestaan. Mogelijk heeft Joahaz een anti-Egyptische politiek nagestreefd en zich daardoor de woede van de farao op de hals gehaald. Het staat er zo uitdrukkelijk bij, dat de farao Joahaz gevangen nam “zodat hij niet in Jeruzalem kon regeren”.

Copyright information for DutKingComments