‏ 2 Samuel 11:22-27

David laat Uria doden

David geeft Joab de opdracht ervoor te zorgen dat Uria wordt gedood. Het is niet minder dan een bevel om hem te laten vermoorden. De dappere man die bereid is te sterven voor de eer van zijn koning, wordt door zijn koning gedood. David heeft door zijn overspel zijn verstand verloren (Sp 6:32). Hij heeft op klaarlichte dag en voor het oog van het hele volk Goliath gedood. De moord op Uria laat hij stiekem gebeuren, het is een werk van de duisternis.

David is zelfs zo verhard, dat hij de opdracht voor de moord geeft door de brief voor Joab met de instructies daarover aan Uria zelf mee te geven. Dat hij de brief aan Uria meegeeft, is een extra bewijs voor de onkreukbaarheid van Uria. David weet dat deze trouwe soldaat de brief nooit zal openen. Door Joab medeplichtig te maken aan zijn ongerechtigheid maakt hij zich tegelijk een slaaf van hem. Overigens had Joab dit niet hoeven doen. Later weet hij ook handelend op te treden als David in zijn ogen verkeerd bezig is (2Sm 19:5-7; 2Sm 24:3).

Wat is David diep gezonken! Toen hij als een patrijs in de bergen opgejaagd werd door Saul (1Sm 26:20), was hij gelukkiger dan nu. Toen had hij een levend geloof en een goed geweten.

Joab is goed bekend met de wijze van denken van David, want hij weet hoe hij zal reageren (2Sm 11:18-21). Met het oog daarop moet de bode dan zeggen dat Uria dood is. Als David het verslag heeft gehoord, weet hij dat hij zijn doel heeft bereikt. Zijn reactie is een algemene opmerking, zonder enige uiting van verslagenheid over de dood van zijn onderdanen. Uria is dood. Daar ging het om. Hij sust het geweten van Joab, maar zijn eigen geweten lijkt wel dichtgeschroeid.

David neemt Bathseba tot vrouw

Bathseba krijgt ook het bericht van de dood van haar man te horen en bedrijft rouw over hem. Die rouw moet niet al te lang hebben geduurd en ook niet al te diep zijn geweest, want direct na de tijd van de rouw laat David haar halen en wordt zij zijn vrouw. Op die manier moet de zonde verborgen blijven.

Zijn zonde zal hem echter vinden (Nm 32:23). Het lijkt er ook op dat de zaak toch wel bekend is geworden. Kunnen we dat niet opmaken uit wat Nathan zegt over het lasteren van de vijanden van de HEERE door deze zondige daad van David (2Sm 12:14)? Men heeft ook in die tijd kunnen rekenen en opgemerkt dat de zoon van Bathseba veel eerder is geboren dan negen maanden na zijn huwelijk.

David kan van alles hebben geprobeerd om zijn zonde te verbergen voor de ogen van de mensen, maar het is onmogelijk die te verbergen voor de ogen van de alziende God. We lezen: “Maar wat David gedaan had, was slecht in de ogen van de HEERE.” We zien wat de zonde is voor God als we de diepgaande belijdenis van David in Psalm 51 lezen. Deze psalm heeft David geschreven “toen de profeet Nathan bij hem was gekomen, nadat hij bij Bathseba was gekomen” (Ps 51:1-2).

De les die in deze geschiedenis voor ons opgesloten ligt, is dat wij moeten oppassen voor rondhangen en dat we moeten doen wat de Heer ons opdraagt. Een zonde komt nooit alleen. We moeten oppassen voor de begeerte van de ogen. Als we gezondigd hebben, moeten we niet proberen die zonde te camoufleren, want dat voert tot een volgende zonde. We moeten de zonde belijden. Ik denk nu aan de seksuele relatie die de voormalig president van de Verenigde Staten, Bill Clinton, met Monica Lewinski had (van november 1995-maart 1997, Wikipedia). Hoe heeft hij geprobeerd onder de aanklachten uit te komen om zijn gezicht niet te verliezen tegenover de wereld.

We moeten eigenlijk niet eens denken aan de verhouding die Clinton met Lewinski heeft gehad. Hebben we niet genoeg aan onszelf? Hoe vaak proberen wij niet een verontschuldiging te vinden voor een zonde, zodat wij die niet hoeven te belijden, bang voor gezichtsverlies als ook wij zijn? Dat hoeft niet alleen op het seksuele vlak te liggen. Het kan in allerlei situaties gebeuren. Ook dan is er Iemand Die vanaf het begin meekijkt en moet er gezegd worden dat het “slecht in de ogen van de HEERE” is.

We mogen allen wel voor onszelf bidden:Heer, leid mij niet in verzoeking, maar bewaar mij dicht bij Uzelf, in Uw weg. “Bewaar mij, o God, want ik heb tot U de toevlucht genomen” (Ps 16:1). Ik weet, Heer, dat deze woorden in Uw hart waren, toen U hier op aarde wandelde. U sprak ze uit, niet omdat U bang was om te struikelen, maar omdat U als Mens volkomen veiligheid en bescherming bij Uw God vond. Deze woorden geven aan hoe U volkomen afhankelijk van Uw God was. Dank U, dat ik deze woorden ook mag bidden. Bij mij is het wel uit angst dat ik toegeef aan de zonde. Er is zoveel om mij heen dat aansluit op de in mij wonende zonde, dat ik nog eens wil vragen: Bewaar mij, o God, want bij U schuil ik.’

Copyright information for DutKingComments