Acts 12:5-17

Petrus gevangengenomen

Lukas vestigt in de volgende verzen nog eenmaal uitvoerig de aandacht op Petrus, voordat hij, op nog een optreden in Handelingen 15 na, in Handelingen voor ons van het toneel verdwijnt. De Joden hebben nog niets van hun haat tegen de christenen verloren. Ze hebben verheugd gereageerd op de dood van Jakobus. Als Herodes dat opmerkt, wil hij hieruit politiek voordeel trekken. Om de Joden nog gunstiger te stemmen gaat hij door met zijn zuiveringscampagne. Hij neemt ook Petrus gevangen, voor wie het de derde keer is dat hij gevangengenomen wordt.

Evenals Pilatus handelt Herodes met het oog op de gunst van het volk. Gemeenschappelijke haatgevoelens brengen Herodes en de Joden bij elkaar. De haat van de Joden betreft de aanbidding van de Heer Jezus als God. Volgens hen is dat afval van God, want Hij is voor hen slechts een mens en op de aanbidding van een mens staat de doodstraf.

Vanwege het feest vindt de terechtstelling niet direct plaats. De verwijzing naar de dagen van de ongezuurde broden wil zeggen dat het Pascha gevierd werd. Daarbij werd teruggedacht aan de tijd dat het volk onder vreemde overheersing was, maar waarvan God Zijn volk heeft bevrijd. Hier wordt het christelijke volk van God onderdrukt door de politieke macht, zoals dat ook in de eindtijd het geval zal zijn met het gelovig overblijfsel. Maar zoals God destijds Zijn volk bevrijdde, opdat het Hem zou dienen, zo bevrijdt Hij de Zijnen nu en ook straks. In alle tijden hebben politieke machten geprobeerd het dienen van God te verhinderen.

In dit geval van Petrus laat Herodes niets aan het toeval over. Hij zal zeker gehoord hebben van de vorige gevangennemingen van Petrus en hoe hij daar tot twee keer toe uit is bevrijd. Dat zal hem niet overkomen. Hij zal die zwakke christenen met zijn veiligheidsmaatregelen wel van bevrijdingsplannen afhouden. Alleen, de vraag is niet wat Herodes allemaal doet. Waar het om gaat is, wat God kan doen.

De veiligheidsmaatregelen van Herodes liegen er niet om. Petrus wordt door vier viertallen soldaten bewaakt. Dat betekent dat hij telkens door een viertal wordt bewaakt dat om de drie uur wordt afgelost, naar de vier perioden van drie uur waarin de nacht wordt verdeeld. Van elk viertal zitten twee soldaten aan Petrus vastgeketend en twee soldaten staan aan de deur op wacht. Met de bewaking zit het dus wel goed.

Maar er is op een ander terrein een strijd gaande die alle veiligheidsmaatregelen van welke aard ook tenietdoet. Dat is de strijd van het gebed. Daarmee is de gemeente bezig. De gemeente is in een sfeer van gebed ontstaan (Hd 1:14; Hd 2:42) en volhardt in deze houding. Het uitstel van de executie van Petrus wordt door de gemeente gebruikt om voor hem te bidden.

Dat is nog eens een bidstond! De gevangenneming van Petrus, met de schrikwekkende dood van Jakobus nog vers in het geheugen, drijft de gemeente tot vurig gebed. De macht van het gebed is groter dan de macht van Herodes, ja, dan de macht van de hel. Er worden meerdere dagen in gebed doorgebracht met maar één onderwerp: Petrus. Het is een vurig, gemeenschappelijk gebed, het is gericht tot God en het is een concreet gebed: voor Petrus (Hb 13:3; Op 5:8).

Een eerste uitwerking van het gebed kunnen we wel zien in de rust die Petrus uitstraalt. Terwijl hij weet wat Herodes met hem van plan is, ligt hij niet onrustig te woelen, maar slaapt. Deze slaap is een overwinning van het geloof. Hij slaapt de slaap van de rechtvaardige. Hij weet wat er met zijn goede vriend Jakobus is gebeurd. Hij heeft ook de ervaring dat de Heer hem al eerder uit de gevangenis heeft bevrijd. Hij heeft alles in de hand van de Heer gelegd. Wat Hij beslist, is goed en dat geeft hem de rust om te slapen. Hij heeft wel eens geslapen bij gelegenheden waar hij wakker moest blijven, zoals bij de verheerlijking van de Heer op de berg (Lk 9:32) en bij het gebed van de Heer in Gethsémané (Mt 26:40), maar nu slaapt hij in vrede (Ps 4:9; Ps 3:6-7).

Petrus bevrijd

Terwijl Lukas er in Hd 12:6 nog eens de aandacht op heeft gevestigd hoe goed het zit met de bewaking van Petrus, zien we nu hoe de Heer daarmee de spot drijft. Hij stuurt een van Zijn engelen naar de cel waarin Petrus ligt te slapen. Met de engel brengt Hij daar hemels licht. Petrus wordt er niet wakker door, zodat de engel hem moet aanstoten (vgl. 1Kn 19:5).

Dan krijgt hij de opdracht “vlug” op te staan. Het feit van de bovennatuurlijke bevrijding wil niet zeggen dat Petrus niet zelf het nodige moet doen en dat ook nog snel moet doen. God heeft voor de bevrijding een bepaalde tijd ingeruimd en binnen die tijd moet het gebeuren. Gods ingrijpen en wat de mens moet doen, vallen hier weer samen.

Om het snelle opstaan mogelijk te maken vallen de ketenen van zijn handen. Boeien vormen geen probleem voor God, net zomin als gesloten deuren of graven. Het vallen van de boeien zal met het nodige lawaai gepaard zijn gegaan. We kunnen veronderstellen dat de wachters door God in een diepe slaap zijn gebracht. Net zoals de wacht die het graf van de Heer Jezus moest bewaken aan de kant werd gezet, zo wordt deze wacht door God aan de kant gezet. Daar werden de wachters bij de verschijning van een engel “als doden” (Mt 28:4), hier merken ze er niets van. God behandelt hen alsof ze er niet zijn. Ze worden niet wakker van het licht en ook niet van het lawaai.

De engel geeft Petrus vervolgens praktische aanwijzingen voor zijn vlucht. De engel heeft de boeien losgemaakt, maar zijn kleding en schoenen moet hij zelf aandoen. Om zijn schoenen aan te doen moet hij zich bukken en daarna kan hij wandelen. Zou Petrus, elke keer als hij daarna zijn schoenen aandeed, niet vaak zijn herinnerd aan deze buitengewone bevrijding? Zal zijn vertrouwen op de Heer er niet door bemoedigd zijn?

Petrus doet wat de engel zegt en volgt hem naar buiten. Meer hoeft hij op dat ogenblik niet te doen. Het vergaat hem alsof hij droomt. Dat herinnert aan de ervaring die ook het gelovig overblijfsel zal opdoen als het door de Heer uit de grootste nood in de laatste dagen wordt bevrijd (Ps 126:1).

Op zijn weg naar de vrijheid achter de engel aan passeren ze twee wachten zonder dat die alarm slaan. De ijzeren poort die een laatste hindernis naar de vrijheid vormt, gaat vanzelf open, dat wil zeggen dat Gods machtige arm de weg naar de vrijheid openstelt. Als ze daar doorheen zijn gegaan, zijn ze in de stad. De engel gaat nog één straat voort en dan zit zijn dienst erop. Hij verdwijnt zonder verder nog iets te zeggen en keert terug naar de hemel om zich daar voor de Heer op te stellen, gereed om voor een volgende dienst te worden uitgezonden.

Zo staat Petrus daar nu alleen. Dan komt hij tot zichzelf. Hij realiseert zich dat hij vrij is en dat van de verwachtingen van Herodes en die van het volk van de Joden niets terechtkomt (vgl. Rm 15:30-31). We zien dat Petrus zich ook bewust is van de nauwe verbinding tussen deze vijanden van het christendom. Zoals gezegd, is deze nauwe verbinding tussen Herodes en het volk van de Joden een type van de verbinding tussen de antichrist en de afvallige massa van het Joodse volk in de eindtijd. Zijn bevrijding maakt hem niet onvoorzichtig. Hij weet dat hij van die plaats weg moet.

Nu we de dood van Jakobus en de bevrijding van Petrus voor ons hebben gehad, dringt de vraag zich op: Waarom wordt Jakobus gedood en waarom wordt Petrus verlost uit de gevangenis? Deze vragen komen op, maar kunnen door ons niet worden beantwoord. Dit zijn de regeringswegen van God die wij niet kunnen doorgronden. Hier past het ons en doen we er goed aan God volledig te vertrouwen dat Hij Zich niet vergist.

Petrus gaat naar de gemeente

Nu hij vrij is, weet hij waar hij heen moet gaan. Hij weet dat de gelovigen samenkomen in het huis van Maria, die nader wordt aangeduid als de moeder van Johannes die ook wel Markus werd genoemd. Van deze Johannes Markus zullen we nog meer horen. Wat betreft de samenkomst die daar gehouden werd, zien we dat er “velen waren samenvergaderd”. Er zal niemand hebben ontbroken door gebrek aan belangstelling. Door de druk van buiten worden de gelovigen naar elkaar toe gedreven en zoeken ze samen het aangezicht van God.

Dat er velen zijn, wil niet zeggen dat de hele gemeente daar aanwezig is. We lezen verderop immers dat Petrus het bericht van zijn bevrijding laat overbrengen aan Jakobus en de broeders (Hd 12:17). Die zijn er hier blijkbaar niet bij.

Als Petrus bij het huis van Maria is aangekomen, moet hij gewoon op de deur kloppen. Die deur gaat niet vanzelf voor hem open zoals de deur van de gevangenis. Op zijn kloppen komt een dienstmeisje naar voren. Lukas vermeldt haar naam. Ze heet Rhodé. Hij zegt niets over haar leeftijd, maar het is duidelijk dat dit meisje een belangrijke taak in de gemeente heeft. Er wordt van haar verwacht dat zij hen kent die willen binnenkomen en dat ze waarschuwt als iemand zich aandient van wie ze vermoedt dat hij met onzuivere motieven komt. Ze is een echte dienares van de gemeente.

Petrus heeft blijkbaar niet alleen geklopt, maar ook zachtjes geroepen, want ze herkent zijn stem. Ook dat wijst op haar grote belangstelling voor de dingen van de Heer. Ze zal hem vaak hebben horen spreken. Eerder is Petrus ook door een dienstmeisje herkend, maar bij die gelegenheid wilde hij niet herkend worden en verloochende hij zijn Heer (Lk 22:56).

In haar enthousiasme over de verschijning van Petrus rent ze naar binnen om te vertellen dat Petrus voor de voorpoort staat, terwijl ze vergeet de poort open te doen. Deze vergeetachtigheid geeft aanleiding tot het openbaren van het ongeloof van de gemeente. Hoewel Petrus al eerder door Goddelijk ingrijpen is verlost (Hd 5:19), geloven ze niet dat het waar is wat Rhodé zegt.

We hoeven hun dat niet kwalijk te nemen, want hoe vaak twijfelen wij niet, terwijl het antwoord al voor de deur staat. Tevens maakt hun reactie duidelijk dat wonderlijke bevrijdingen en wonderen in die tijd in het algemeen geen alledaagse gebeurtenissen zijn. Het leven van de gelovige is niet een aaneenschakeling van allerlei wonderbaarlijke gebeurtenissen die hem uit netelige situaties of van vervelende ziekten bevrijden.

In hun reactie zeggen ze eerst dat Rhodé wartaal spreekt. Maar Rhodé is niet aan het twijfelen te brengen. Ze verzekert de gelovigen dat het echt Petrus is die aan de poort staat, maar de gelovigen willen het niet geloven. Dan moet het, zo zeggen ze, zijn engel zijn. Daarmee bedoelen ze niet zijn beschermengel, maar dat zijn geest zich aan haar heeft vertoond, dat wil zeggen dat ze een bovenaards wezen heeft gehoord die Petrus vertegenwoordigt. Vanuit het Oude Testament zijn ze vertrouwd met de gedachte dat engelen aan mensen kunnen verschijnen. Engelen hebben een beschermende, bewarende en dienende functie (Ps 91:11-12; Hb 1:14).

Terwijl dit alles zich binnen afspeelt, blijft Petrus kloppen. Als ze dan met z’n allen naar de poort zijn gekomen en hem hebben opengedaan, zien ze hem. Ze lijken hun ogen nog niet te kunnen geloven en raken buiten zichzelf. Ze zijn waarschijnlijk toch meer onder de indruk geweest van de macht van Herodes dan van de macht van God. Ze zullen hun vragen op hem hebben afgevuurd.

Petrus brengt hen tot bedaren door met zijn hand te wenken, blijkbaar zonder stemverheffing. Zijn bevrijding maakt hem niet onvoorzichtig. Hij maant hen tot stilte. Het lawaai dat ze maken, draagt in de stilte van de nacht ver en zou kunnen verraden waar hij is. Hij vertelt hun hoe zijn bevrijding in zijn werk is gegaan. Niet een engel krijgt de eer van zijn bevrijding, maar de Heer.

Hij vraagt hun zijn bevrijding te melden aan Jakobus en de broeders die zeker ook zullen hebben gebeden en benieuwd zullen zijn naar de afloop. Hij noemt Jakobus speciaal, waarschijnlijk omdat deze samen met hem verantwoordelijk is voor de gemeente in Jeruzalem. Deze Jakobus is de broeder van de Heer (Mk 6:3) van wie we verderop lezen dat hij een voorganger in de gemeente in Jeruzalem is (Hd 15:13; Hd 21:18). Door Paulus wordt Jakobus, samen met Petrus en Johannes, als een van de drie pilaren van de gemeente gezien (Gl 2:9).

Na zijn bevrijding gaat Petrus niet opnieuw de stad in, zoals in Handelingen 5 (Hd 5:20), maar hij gaat naar een andere plaats. Welke plaats dat is, deelt Lukas niet mee. Daarmee is de geschiedenis van Petrus nagenoeg voorbij. In Handelingen 15 komt hij nog even terug in dit bijbelboek. Verder lezen we niets meer over waar en hoe hij gewerkt heeft.

De rooms-katholieke kerk zegt dat hij naar Rome is gegaan om daar aan een vijfenveertigjarige regering als paus te beginnen. Dat is natuurlijk niets anders dan een dwaze gedachte. Het vertrek van Petrus vindt plaats om en nabij het jaar 44. Zijn brieven schrijft hij half de jaren 60.

Copyright information for DutKingComments