Acts 7:17-43

Mozes’ geboorte en opvoeding

Stéfanus komt tot het derde en langste gedeelte van zijn toespraak. Daarin staat Mozes als beeld van de Heer Jezus centraal. Stéfanus was beschuldigd van het spreken van lasterlijke woorden tegen Mozes (Hd 6:11). Uit wat hij van Mozes zegt, blijkt hoe vals deze beschuldiging is.

In de vermelding van de geschiedenis van Gods volk is Stéfanus toe aan de vervulling van Gods beloften. Hij stelt zijn gehoor aan de hand van die geschiedenis voor dat een nieuwe verandering zich aandiende. De situatie waarin het volk zich in Egypte bevond, bleef niet dezelfde. De tijd van de belofte naderde, dat wil zeggen de tijd om de belofte te vervullen dat God hen in Kanaän zou brengen. Daarvoor moest Hij Zijn volk uit Egypte uitleiden. De omstandigheden die Hij daarvoor gebruikte, zijn opnieuw verootmoedigend voor zijn gehoor.

In de begintijd van hun verblijf in Egypte leek het erop dat het volk bijzonder gezegend werd. Het volk groeide en vermeerderde er (Ex 1:7). Dat leverde allemaal geen probleem op, zolang het land werd bestuurd door koningen die Jozef hadden gekend. Zij herinnerden zich dat zij het bestaan van hun land aan hem te danken hadden. Als blijk van waardering mocht het volk in Egypte blijven wonen. Toen stond er een koning op die Jozef niet had gekend (Ex 1:8). Deze koning had geen enkele binding met Jozef en er was ook geen enkele dankbaarheid tegenover hem.

Deze koning zag in het steeds groter wordende volk een bedreiging van zijn eigen positie. Om uitbreiding van “ons geslacht” tegen te gaan nam hij zijn toevlucht tot list (Ex 1:16) en begon “onze vaderen” slecht te behandelen en te onderdrukken (Ex 1:10-11). Toen dat niet hielp om de groei van het volk te remmen, beval hij dat de jonge kinderen niet bij hun ouders mochten blijven, maar in de Nijl geworpen moesten worden (Ex 1:22).

Terwijl het volk zuchtte onder de wrede overheersing, ging God aan het werk om Zijn belofte te vervullen door Mozes geboren te laten worden. Stéfanus zegt van hem dat hij “buitengewoon mooi” was, dat wil zeggen buitengewoon mooi voor God (Ex 2:2; Hb 11:23). Zijn ouders hebben hem niet direct naar de Nijl gebracht, zoals de farao geboden had, maar hem drie maanden opgevoed “in het huis van zijn vader”. Daarna moest hij het lot van ieder jongetje delen. Hij werd naar de Nijl gebracht en daar te vondeling gelegd. Daar werd hij door de dochter van de farao gevonden, die hem als haar eigen zoon opvoedde. Later weigerde Mozes een zoon van farao's dochter genoemd te worden (Hb 11:24).

De opvoeding door zijn Godvrezende ouders miste haar doel niet. God gebruikte het misdadige bevel van de farao om Mozes aan diens hof te brengen. Door dat via de dochter van de farao te doen spotte God met alle macht van de farao. Dat is Gods wijsheid. Gods plan met Zijn volk werd niet alleen ondanks de farao vervuld, maar zelfs met medewerking van de farao, uiteraard zonder dat deze het wilde of zelfs maar besefte.

Aan het hof werd Mozes onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren. Mozes werd wijs, maar hij was machtig in zijn woorden en werken. Wijsheid verwierf hij door onderwijs, macht ontving hij van God als bijzondere gave. Beide kwaliteiten openbaarde hij in Egypte. Tegenover God sprak hij over het tegendeel (Ex 4:10) en voelde hij zijn onbekwaamheid.

Mozes bezoekt zijn broeders en vlucht

De eerste periode van het leven van Mozes aan het hof van de farao duurde veertig jaar. Maar alle pracht en praal van het hof van de farao konden niet voorkomen dat zijn hart bij zijn broeders in de verdrukking was. Op zekere dag zocht hij hen op. Zijn liefde voor zijn volk brandde in alle hevigheid. Hij kwam niet om te vertellen wat ze allemaal verkeerd hadden gedaan, maar om hun ‘dwangarbeid’ te bezien (Ex 2:11). De Heer Jezus kwam ook niet om te oordelen, maar om te behouden (Jh 3:17).

Toen Mozes een van zijn broeders onrecht zag lijden, nam hij het voor hem op. Hij nam hem in bescherming en nam tevens wraak voor hem die werd afgebeuld door de Egyptenaar neer te slaan. Hij was toen nog aan het hof van de farao. Door zo duidelijk voor het volk op te komen meende hij dat zijn broeders in hem wel hun bevrijder zouden zien door wiens hand God hun behoudenis of uitredding zou geven. Maar die gedachte kwam niet bij hen op. Integendeel. Toen hij zich de volgende dag weer aan zijn broeders liet zien, bleek dat zij helemaal niet van zijn inmenging gediend waren.

Opnieuw constateerde Mozes dat er onrecht werd gedaan. Het betrof dit keer echter niet een Egyptenaar die een Israëliet onrecht aandeed, maar twee Israëlieten die elkaar onrecht aandeden. Toen hij hen tot vrede trachtte te verzoenen met de vraag waarom zij elkaar onrecht aandeden, keerde hij die zijn naaste onrecht aandeed, zich tegen hem. Mozes kreeg het verwijt voor zijn voeten geworpen dat hij zich niet moest aanmatigen “overste en rechter” te zijn.

Hier zien we dat vanaf zijn eerste optreden ten gunste van zijn volk zijn gezag werd verworpen, net zoals dat bij Jozef het geval was. Het verging Mozes zoals het eerder Jozef was vergaan, toen die onderzoek deed naar de welstand van zijn broers: hij werd verworpen door de zijnen (Gn 37:14; 18). Evenals Jozef is Mozes in dit opzicht een type van Christus, Die evenmin werd aangenomen door de Zijnen (Jh 1:11). Christus werd door Zijn volksgenoten gehaat, verworpen, verloochend en zelfs gedood. Het was profetisch dan ook de smaad van Christus die Mozes op zich nam toen hij omzag naar zijn broeders en hun lot wilde delen (Hb 11:26).

De verwerping van Mozes kwam duidelijk tot uitdrukking in de woorden van de Israëliet die zijn naaste onrecht aandeed: “Wie heeft u tot overste en rechter over ons aangesteld?” (Ex 2:14). De man voegde er nog aan toe dat hij in hem geen bevrijder, maar een bedreiging van zijn leven zag. Dit laat zien hoezeer het volk liever in slavernij bleef dan een bevrijder te erkennen. Het volk wilde geen overste en rechter accepteren. De beschuldiging dat Mozes zich daartoe opwierp, wordt twee keer geciteerd door Stéfanus (Hd 7:27; 35), waardoor hij de ernst ervan accentueert. Toen zo duidelijk was geworden dat zijn volk hem niet wilde, vluchtte Mozes.

Wat Stéfanus in navolging van de geschiedenis in Exodus als een vlucht voorstelt, wordt in Hebreeën 11 als een daad van geloof voorgesteld (Hb 11:27). Zo is de Heer Jezus enerzijds verworpen door Zijn volk, terwijl Hij anderzijds is weggegaan, terug naar de hemel, om daar op de tijd te wachten dat Zijn volk Hem wél zal aannemen als hun Verlosser.

In de tijd dat Mozes in Midian was, kreeg hij een heidense vrouw als bruid en twee zonen (Ex 2:21-22; Ex 18:3-4). Dat is te vergelijken met de Heer Jezus Die in deze tijd de gemeente als bruid krijgt. In de namen die Mozes zijn zonen gaf, blijkt dat hij ook in het vreemde land zijn volk niet was vergeten, zoals de Heer Jezus nu Hij in de hemel is, ook Zijn aardse volk niet vergeet.

God verschijnt aan Mozes

Mozes was veertig toen hij vluchtte. In de woestijn werden veertig jaren “vervuld”. Veertig is het getal van beproeving. In de kracht van zijn leven heeft God hem in de woestijn gevormd. Wie zou zo’n opleiding kiezen, in de eenzaamheid van de woestijn, als alle uitdagingen van het leven voor je liggen? Maar God heeft hem daar lessen geleerd die hij op een andere manier niet had kunnen leren.

Mozes wordt door de Heer geroepen als hij tachtig jaar oud is. Dat is aan het einde van zijn natuurlijke leven, zoals hij dat zelf in Psalm 90 zegt (Ps 90:10). Voordat de Heer iemand kan gebruiken, moet een mens leren afzien van zijn natuurlijke capaciteiten. Dat heeft Mozes geleerd. Toch is het niet voldoende om niet te vertrouwen op eigen bekwaamheden. Nu moet hij leren vertrouwen op Gods kracht.

Mozes is nu zover, dat God aan hem kan verschijnen. Dat doet Hij als Engel in een vlam van een braamstruik. Mozes’ aandacht wordt getrokken door het feit dat de braamstruik wel brandt, maar niet verteert (Ex 3:3). De braamstruik stelt de mens van nature voor, de zondige mens. Ook zien we er het hele volk Israël in dat in de vuuroven Egypte is. Tevens zien we dat God in het vuur is. Daarom verteert de braamstruik niet.

God gebruikt het vuur van de beproeving om Zijn volk, en ons, te louteren. Wat niet met Hem in overeenstemming is, wordt door het vuur weggedaan. Daardoor gaan we steeds meer beantwoorden aan Zijn doel met ons en dat is dat we gaan lijken op de Heer Jezus. Hij is met ons in de beproeving (Dn 3:23-25; Js 63:9).

God ziet dat Mozes de struik nadert om het wondere verschijnsel te bezien. Hij maakt Zich aan Mozes bekend als de God van het verbond met de aartsvaders, met Abraham (Gn 15:13-14), Izaäk (Gn 26:3) en Jakob (Gn 46:1-3). Dat is de grond waarop Hij gaat handelen. Hij waardeert het dat Mozes belangstelling voor Zijn openbaring toont, maar tegelijk handhaaft Hij Zijn heiligheid.

Mozes is diep onder de indruk van Gods verschijning en Zijn woorden. Hij begint zeer te beven en durft niet verder te onderzoeken. Hij weet zich in de tegenwoordigheid van de heilige God. Waar God is, is heiligheid. God maakt hem duidelijk dat hij op heilige grond staat. Daarom moet hij zijn schoenen uitdoen (vgl. Jz 5:15). Het besef van het staan op heilige grond ontbrak geheel en al bij de Raad tegenover wie Stéfanus stond, terwijl zij claimden in het heilige land te wonen.

Nadat Mozes de juiste plaats tegenover God heeft ingenomen, vertelt God hem wat Hij heeft gezien en wat Hij van plan is te gaan doen. God vertelt hem dat Hij heeft gezien wat Zijn volk wordt aangedaan en dat Hij heeft gehoord hoe ze daarover jammeren. Hij is bekend met hun smarten. Dat brengt Hem tot handelen. Hij is nedergedaald om hen te verlossen en naar een land te brengen dat Hij voor hen heeft uitgezocht. En Mozes is de man die Hij wil gebruiken om dat voornemen uit te voeren.

De Heer Jezus is naar de aarde neergedaald om mensen die onder het juk van de zonde zuchten, te verlossen. Evenals bij Israël sprak Hij niet vanuit de hemel, maar kwam Hij uit de hemel op aarde. Het is prachtig om te lezen dat God dit ellendige slavenvolk in Egypte “Mijn volk” noemt! Het is als de vader die zijn verloren zoon om de hals valt, terwijl deze zoon zijn vieze kleren nog aan heeft (Lk 15:20).

Als Stéfanus op indrukwekkende wijze de openbaring van God aan Mozes heeft voorgesteld en Zijn opdracht aan hem om naar Egypte te gaan om Zijn volk te bevrijden, herhaalt hij de verwerping van Mozes als overste en rechter (Hd 7:35; Hd 7:27). Door in het meervoud te spreken, “zij”, maakt hij daarbij de zonde van de ene man tot een collectieve zonde, dat wil zeggen de zonde van het hele volk.

Om de ernst ervan nog verder te onderstrepen spreekt Stéfanus van een verloochening van Mozes. En dat terwijl God aan Mozes verschenen was en door Hem tot hen was gezonden als overste en verlosser. Dit is een indrukwekkende illustratie van de verwerping van Christus, de Leidsman ten leven, door het Joodse volk (vgl. Hd 3:14-15; Hd 4:10-12).

Mozes verworpen – afgoden – oordeel

Nadat Stéfanus op nadrukkelijke wijze de bijzondere opvoeding, vorming en roeping van Mozes aan zijn gehoor heeft voorgesteld, gaat hij net zo nadrukkelijk verder met de bevrijdende dienst van Mozes. Steeds weer wijst hij op wat Mozes heeft gedaan of gezegd. Deze, en niemand anders, heeft hen uitgeleid uit Egypte. En hoe: onder het doen van wonderen en tekenen. Heeft ook de Heer Jezus Zich niet zo geopenbaard te midden van Zijn volk? Zijn ook de apostelen niet op deze wijze bezig onder het volk en is Stéfanus niet zo bezig geweest?

En Mozes heeft hen niet alleen uit Egypte bevrijd, maar ook door de Rode Zee geleid de woestijn in, waar hij hen ook veertig jaar lang de weg heeft gewezen. Het is deze Mozes die tegen de zonen van Israël – zij die in de Raad zaten, beroemden zich er toch ook op dat te zijn? – zei dat God hun een Profeet zou verwekken, zoals Hij hem verwekte. Voor de Raad is het duidelijk dat daarmee de Messias wordt bedoeld, Die net als Mozes als Verlosser en Rechter zou optreden.

Stéfanus geeft nog meer eerbetoon aan Mozes. Hij wijst op Mozes en zegt dat hij degene is, en geen ander, die in de woestijn de wet heeft ontvangen door bemiddeling van engelen (Hd 7:53; Gl 3:19b). De wet bevat de woorden van God en zijn daarom levende woorden. Ze zijn door God aan Mozes gegeven op de berg van God. Mozes was de middelaar, want hij was met de engel in de woestijn en op de berg en hij was met “onze vaderen”.

Hij heeft de levende woorden gegeven aan “ons”, dat is Israël toen en nu. Maar wat hebben ‘onze vaderen’ gedaan met alles wat God door Mozes aan hen heeft gegeven en tot hen heeft gezegd? Ze zijn hem moedwillig ongehoorzaam geweest. Ze wilden hem niet gehoorzamen. Ze stootten hem van zich af. Ze moesten hem niet met zijn gepraat over gehoorzaamheid aan God.

Ze keerden in hun hart weer terug naar Egypte. Daar konden ze tenminste doen waar ze zelf zin in hadden. Dat ze er in slavernij en verdrukking hadden geleefd, daaraan dachten ze niet meer. Alles was immers beter dan die beknellende gehoorzaamheid aan God. En waar was Mozes trouwens gebleven? Hij was al zolang weg, dat hij wel nooit meer terug zou komen.

Daarom zeiden ze tegen Aäron dat hij maar goden moest maken die ze konden zien en volgen. Dus maakten ze in die dagen, de dagen van de afwezigheid van Mozes, een kalf. Aan die afgod brachten ze offerande, terwijl ze zich verheugden in de werken van hun handen. Aan Gods eer en Gods werk werd niet meer gedacht. Daarom wendde God Zich af. Hij onttrok Zich aan hen en gaf hen als oordeel over aan de afgodendienst (vgl. Rm 1:23-26; 28).

Stéfanus houdt de Raad voor hoe door de hele geschiedenis heen het volk niets anders heeft gedaan dan de afgoden dienen. Abraham diende ze, voordat God hem riep (Jz 24:2), het volk diende ze in Egypte (Jz 24:14) en heeft ze gediend in de woestijn (Am 5:25-27).

In zijn aanhaling van de profeet Amos haalt Stéfanus ook het oordeel over het volk aan dat de Babyloniërs zouden brengen door het volk in ballingschap te voeren. Er is sprake van een dubbel oordeel: het oordeel van God door hen aan afgoderij over te geven én het oordeel van God door hen in ballingschap weg te voeren, weg uit het land.

Steeds weer klinkt in de rede van Stéfanus door dat God Zijn volk telkens anders benaderde, omdat Zijn volk zich steeds van Hem afwendde en Hem ontrouw werd. Alles wat Hij gaf, hebben ze steeds verworpen en daarvoor in plaats de afgoden gekozen.

Copyright information for DutKingComments