‏ Amos 5:25

Geen offers

De profeet stelt de vraag om aan te geven dat ze dat niet hebben gedaan. Het is mogelijk dat ze, net zoals ze in de woestijn de besnijdenis hebben nagelaten (Jz 5:5), ook hebben nagelaten te offeren. Het is aannemelijk dat ze best wel eens zullen hebben geofferd, maar dat er heel wat aan de eredienst heeft ontbroken (vgl. Js 43:23).

Het is overigens nog maar de vraag of dit vers uitsluitend een verwijt is. Het kan zijn dat de HEERE bedoelt te zeggen dat het Hem, net zomin als nu in het land, ook toen in de woestijn niet in de eerste plaats ging om hun offers, maar om hun hart (vgl. Jr 7:22-23). Ook in de woestijn was het brengen van offers niet de hoofdzaak, maar het doen van gerechtigheid.

Amos vergelijkt de goed georganiseerde offerdienst van zijn tijdgenoten met de offerdienst tijdens de veertigjarige woestijnreis. Toen werd er zo goed als niet geofferd. Dat God Zich die tijd ook herinnert als een periode waarin het volk Hem is nagevolgd (Jr 2:2; Hs 2:14), vloeit uitsluitend voort uit Zijn liefde en genade. Ondanks hun hardnekkige afgoderij heeft Hij toch ook uitingen van liefde voor Hem gezien. Die vergeet Hij niet. In Amos’ dagen zijn zulke uitingen er niet.

Dit vers kan daarom ook worden gezien als een straal van Zijn genade die in scherp contrast staat met de situatie te midden waarvan Amos zich bevindt en die hij aan de kaak stelt. Onrecht en geweld hebben de overhand, armen worden onderdrukt, Gods Naam wordt oneer aangedaan en er wordt afschuwelijke afgoderij bedreven.

Copyright information for DutKingComments