Colossians 1:9-23

De waarheid van het evangelie

Ko 1:6. Laten we eens goed naar de kenmerken van het evangelie kijken. In de eerste plaats heb je al gezien dat het te maken heeft met de hoop, dat is met de toekomst. Een tweede kenmerk is dat deze blijde boodschap niet beperkt is gebleven tot het Joodse volk. Het evangelie heeft hen, de Kolossenzen die ‘in de wereld’ zijn, bereikt en ook jou. Het is “tot hen gekomen”. Het staat er alsof het om een persoon gaat die ergens binnenkomt. En dat is in wezen ook zo, want in het evangelie wordt Christus voorgesteld.

Het derde kenmerk is dat het overal in de wereld, waar ook maar gelovigen zijn, “vrucht draagt”. Wat het evangelie in Kolosse bewerkt, is overal in de wereld, bij iedere gelovige te zien. Het evangelie heeft jou in verbinding met God gebracht. Het evangelie bewerkt in jou vervolgens ook vrucht voor God. Het evangelie is eerst het zaad dat in jou eeuwig leven verwekte op het moment waarop je het hoorde en geloofde. Daardoor ben jij een vrucht van het evangelie voor God. Daarna is het evangelie het zaad geworden dat vrucht voortbrengt in jouw leven. Die vrucht is ook voor God.

Je moet eerst een vrucht zijn om vrucht te kunnen voortbrengen. Waar het evangelie is aangenomen, zie je vrucht en groei en geen stilstand of achteruitgang. Dit is het grote onderscheid tussen het christendom en alle andere godsdiensten en in het bijzonder het Joodse systeem. Alle godsdiensten eisen vrucht van een mens zonder innerlijke verandering. Het christendom echter brengt eerst innerlijke verandering door bekering en nieuw leven, waarna er vrucht en groei zichtbaar worden.

Het evangelie dat gepredikt wordt, is volmaakt in zichzelf. Dat moet je niet willen verrijken of verbeteren of gemakkelijker aanneembaar willen maken. Het kan door niets verrijkt of verbeterd worden. Wat rijker en beter kan, is het vrucht dragen en groeien. Het te prediken evangelie is Gods kant, het vrucht dragen en groeien is jouw kant. Jij kunt het vrucht dragen en de groei in de weg staan door allerlei dingen in je leven toe te laten die de Heer niet wil.

Dat gebeurt als je “de genade van God”, die je “in waarheid hebt erkend”, vergeet. Weet je je nog te herinneren hoe je met je zonden naar het kruis bent gegaan? Je erkende toen, dat je alleen door Gods genade gered kon worden. Je erkende dat Gods waarheid ook op jou van toepassing is als Hij verklaart: “Want allen hebben gezondigd en komen tekort aan de heerlijkheid van God” (Rm 3:23). Je erkende ook Zijn verlossing in Christus die Hij je in genade aanbood. Je bent bekeerd, hebt eeuwig leven en bent in staat tot vrucht dragen en groeien.

Blijf je voortdurend verwonderen over Gods genade die je oprecht hebt erkend. Je had er geen recht op. Het is een geschenk uit de hemel. Dan zul je het snel genoeg in de gaten hebben als er dingen in je leven komen die het proces van vrucht dragen en groeien vertragen of zelfs verhinderen.

Ko 1:7. De mensen die invloed willen krijgen onder de Kolossenzen, leren dingen die in strijd zijn met het onderwijs van Epafras. Als zij in hun boze opzet slagen, is het bij de Kolossenzen afgelopen met vrucht dragen en groeien. Epafras heeft hun een zuiver evangelie gebracht. Hij is het middel tot hun bekering geweest.

Zonder enige jaloersheid verwijst Paulus naar de dienst die Epafras daar heeft gedaan. Paulus onderstreept zo de juistheid van wat Epafras heeft geleerd. Hij spreekt over het evangelie als een ‘leer’. Dat is het ook. Het is geen dogma, het is een leer die leven betekent en dat niet alleen bij de nieuwe geboorte, maar in alles wat dit leven vervolgens inhoudt. Een mooie omschrijving van die leer kun je lezen in Titus 2 (Tt 2:10-15).

Behalve de leer van Epafras onderstreept Paulus ook zijn samenwerking met hem. Hij noemt hem “onze geliefde medeslaaf”. Paulus plaatst Epafras op één lijn met zichzelf en Timotheüs en geeft door het woord ‘geliefde’ uiting aan zijn bijzondere verbondenheid met Epafras. Als dienaren zó over elkaar spreken, elkaar zó benaderen, zal de lage gedachte aan concurrentie geen ruimte krijgen.

Paulus roemt ook de trouw van Epafras in zijn dienst voor Christus. Trouw is de belangrijkste eigenschap voor elke dienst die voor de Heer wordt gedaan (1Ko 4:2). De Heer beloont niet een gave of succes, maar trouw (Mt 25:20-23). Dat mag voor jou en mij een grote stimulans zijn om helemaal voor Hem te leven en niet jaloers te zijn op wat anderen doen.

Ko 1:8. De trouwe dienst van Epafras voor Christus uit zich in zijn zorg voor de Kolossenzen. Zijn dienst is niet opgehouden met de prediking van het evangelie. Hij besteedt ook nazorg. Omdat hij het gevaar ziet opkomen dat ze van Christus afwijken, heeft hij Paulus en Timotheüs opgezocht. Hij heeft niet alleen gesproken over de dwalingen die ingang dreigen te vinden. Hij heeft ook verteld van de diepe en oprechte christelijke liefde van de Kolossenzen, waarvan de Geest de Bron is. Het is tevens een bewijs dat het nog niet te laat is voor correctie. De Geest is nog echt aan het werk bij hen.

Ko 1:9. Na deze inleiding vol dank laat Paulus hun weten dat hij, vanaf het ogenblik dat hij van hun bekering heeft gehoord, voortdurend voor hen bidt. Hier zie je de beste manier om je geestelijke belangstelling voor bepaalde gelovigen levend te houden. Paulus laat hun ook de inhoud van zijn gebed voor hen weten. Daaruit kun je leren hoe en wat je voor anderen kunt bidden.

Ons bidden en vragen heeft alles te maken met onze kijk op Gods belangstelling voor Zijn kinderen. Als wij ons meer bewust zouden zijn van Gods intense belangstelling voor al de Zijnen, zouden we dan niet meer voor hen bidden en minder aan onze eigen problemen denken? Wij lijken vaak meer op de Abraham die voor zichzelf vraagt: “Wat zult U mij [dan] geven?” (Gn 15:2), dan op de Abraham die voor God neerzit, Hem aanbidt en voor anderen vraagt (Gn 18:23-33). Paulus lijkt meer op de laatste.

Het eerste wat hij vraagt, is dat zij “vervuld” mogen worden “met de kennis van Zijn wil”, dat wil zeggen dat zij Gods wil ten volle leren kennen en daarmee vervuld zullen worden. Met minder is de apostel niet tevreden. De wil van God moet hun hele denken en heel hun gezichtsveld vullen. Dan is er geen plaats meer voor onze wil of voor opkomende dwalingen.

Het doen van de wil van God is echter geen kwestie van blinde gehoorzaamheid. Daarom vraagt de apostel vervolgens om “alle wijsheid en geestelijk inzicht”. Dat maakt je bekwaam om op de juiste wijze en met geestelijk onderscheidingsvermogen Gods wil in je leven uit te werken.

Lees nog eens Kolossenzen 1:6-9.

Verwerking: Welke geloofswaarheden zijn verbonden aan het evangelie?

De Heer waardig wandelen

Ko 1:10. Met dit vers komen we tot de kern van de brief. Het gaat erom “de Heer waardig te wandelen”. Dat wordt niet gezegd tot een select groepje, tot superchristenen, maar tot alle christenen. Het is ook niet een formule die leidt tot de vorming van geschoolde predikers die in staat zijn hun kennis aan grote groepen mensen over te dragen. Nee, het is een opdracht die voor iedere gelovige de hoogste prioriteit behoort te hebben. Jij wordt hier opgeroepen tot een wandel in overeenstemming met de waardigheid van de Heer. Dan moet je die waardigheid wel kennen. Nou, die wordt vanaf Ko 1:16 ruim onder je aandacht gebracht.

Dat Hij ‘Heer’ wordt genoemd, bepaalt je bij de positie die de Heer Jezus nu inneemt, een positie die Hij van God heeft gekregen (Hd 2:36). Behalve het kennen van Zijn waardigheid is ook van belang dat jij rekening houdt met Zijn rechten als Heer op elk aspect van je leven. Het kennen van Zijn waardigheid en het erkennen van Zijn heerschappij hebben tot gevolg dat heel je wandel een “welbehagen” voor God zal zijn. God zal in zo’n wandel het beeld van Zijn Zoon herkennen. Daar wordt Hij blij van.

En moet je nu eens kijken welke andere prachtige uitwerkingen een dergelijke wandel heeft. Eerst is er sprake van “alle goed werk”. Dat kun je zien als een veelsoortige vrucht waarvan elk goed werk een bepaalde vrucht is. Die vrucht, dat goede werk, is het resultaat van je verbinding met de Heer Jezus als de ware wijnstok (Jh 15:1).

Soms ben je al blij als je een keer een goed werk doet, maar daarmee is God niet tevreden. Hij geeft je alle middelen die nodig zijn om niets anders dan goed werk te verrichten. Van die middelen maak je gebruik door de vorige en de volgende verzen in je op te nemen en hun uitwerking te laten hebben in je leven. Als God je zo overvloedig van deze middelen voorziet, mag je er niet mee tevreden zijn dat je af en toe eens iets goeds doet.

Evenals in Ko 1:6 volgt ook hier op het vrucht dragen de groei. Bij vrucht dragen denk je meer aan het genot van Hem voor Wie de vrucht is. Dat komt dan ook op de eerste plaats. Bij groei denk je aan leven dat zich ontwikkelt, een proces van toename, van rijp worden. Dat ziet op de gelovige.

Het gaat hier niet om groeien in de kennis van God, maar om groeien door de aanwezige kennis van God. Als we toepassen in ons leven wat we van Hem kennen, zullen we groeien. Het is dan ook onzin als je hoort beweren dat het om ‘praktisch’ christendom gaat en dat kennis er niet toe doet. Zonder kennis is het helemaal niet mogelijk om in je geloof te groeien en je christen zijn in praktijk te brengen. Het is sowieso dwaasheid om te veronderstellen dat je iets in praktijk kunt brengen, zonder dat je weet hoe dat moet. Dat geldt voor het maatschappelijk leven en net zo goed voor het geestelijk leven.

Ko 1:11. In de maatschappij zie je ook dat mensen die met kennis van zaken spreken, kracht uitstralen. Jouw kracht om de Heer waardig te wandelen ligt in de kennis van God. Hoe beter je God kent, des te minder gevoelig ben je voor tegenstand en allerlei dwalingen. Je bent bekrachtigd met “alle kracht”, er is kracht om elke vorm van tegenstand te overwinnen.

Het is geen kracht uit een aardse, menselijke bron. Dan zou er geen garantie voor de overwinning zijn. Nee, jouw kracht komt uit de hemelse heerlijkheid, Gods heerlijkheid, de heerlijkheid van de Heer Jezus. Dat is de bron waarmee jij in verbinding bent gebracht en daartegen is niets bestand.

Die kracht is niet alleen bestand tegen heftige aanvallen, hij is ook bestand tegen langdurige aanvallen. Zolang je op aarde bent, zal er tegenstand zijn. Het geweldige van die kracht is dat je daardoor ook in alles kunt volhouden! En terwijl je volhardt, blijf je geduldig en ben je zelfs blij. Dat maak je niet mee bij mensen die Christus niet kennen. Misschien hebben ze een geweldig uithoudingsvermogen en kunnen ze heel wat tegenslagen incasseren. Het geduld raakt echter een keer op, om over blijdschap maar helemaal niet te spreken.

De christen die met heel zijn hart op Christus is gericht, is in staat om in plaats van vurig te verlangen van het lijden verlost te worden, het lijden met geduld en zelfs met blijdschap te verdragen (1Pt 1:6-9). Dát is het wonder van echte kracht en niet het verrichten van heldendaden in de vorm van wonderen en tekenen, zoals genezingen of duivel uitdrijvingen. Je wordt met alle kracht bekrachtigd met als norm Christus in de heerlijkheid om geduldig en verdraagzaam te zijn in een wereld waarin je leven met God verdrukking en lijden ondergaat. Er is geen duidelijker bewijs van kracht dan juist deze houding.

Ko 1:12. Een wandel in die houding geeft blijdschap. Deze blijdschap richt zich op de Vader en uit zich in dank aan Hem. Hierdoor word je boven de omstandigheden uitgetild. Je gedachten worden gericht op wat de Vader met je heeft gedaan en wat Hij je heeft gegeven. Als je dat ziet, kun je gewoon niet anders dan Hem danken.

Hij heeft je nu al bekwaam gemaakt om, samen met alle heiligen die tot de gemeente behoren, het erfdeel in het licht van Gods tegenwoordigheid te genieten. Dát is even wat! Er staat niet dat Hij je nog wel een keer, ergens in de toekomst, bekwaam zal maken. Er staat ook niet dat je het wel bent, maar dat je er nog in moet groeien. Dat is allemaal niet aan de orde. Je bekwaamheid is een vaststaand feit. Je hebt die gekregen door de nieuwe natuur. Je bent uit God geboren, je hebt de natuur van God gekregen en daardoor kun je in het licht van God zijn.

Het erfdeel is wel iets wat in de toekomst ligt. Petrus spreekt daar ook over (1Pt 1:3-4). Het erfdeel is, wat de Heer Jezus zal bezitten als Hij over alle dingen zal regeren. Je zult dan met Hem mogen regeren. Jij erft van God als Zijn kind (Rm 8:17), dat wil zeggen dat je de erfenis van je Vader ontvangt. De Vader Die jou het recht op de erfenis heeft gegeven, heeft jou erop voorbereid om die te ontvangen en te genieten.

Ko 1:13. Er moest wel wat met je gebeuren om je geschikt te maken om deel te krijgen aan dat erfdeel! Je behoorde namelijk eerst helemaal niet bij het licht, maar bij het tegenovergestelde, de duisternis. Je was in de macht ervan, de duisternis hield je gevangen. De vorst van de duisternis, de satan, was je baas. Wie in de duisternis zit, mist elk spoortje licht. Er is geen enkele oriëntatie waar je bent en waar je heen gaat.

Hoe groot de duisternis is, is gebleken toen de Heer Jezus kwam als het licht. Maar de duisternis bleef (Jh 1:5) omdat de mensen de duisternis liever hadden dan het licht (Jh 3:19). De macht van de duisternis over de mens is het duidelijkst gebleken toen mensen de Heer Jezus gevangennamen en doodden (Lk 22:53). Maar de genade van God is groter. De Heer Jezus heeft de macht van de duisternis overwonnen. Hij is opgestaan uit de doden. Als resultaat daarvan heeft Hij, Die gezegd heeft “uit duisternis zal licht schijnen”, ook geschenen in jouw hart en je gered uit die macht (2Ko 4:6).

Daarbij is het niet gebleven. Nadat Hij je gered heeft, ben je niet in een soort niemandsland terechtgekomen. De Vader heeft je ook niet teruggeplaatst in een hersteld paradijs. Het is veel heerlijker: Hij heeft je overgebracht “in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde”. In dat rijk is de Zoon het middelpunt. De atmosfeer van dat rijk is de liefde van de Vader voor de Zoon.

Als je aan een koninkrijk denkt, denk je aan heerschappij en onderwerping. Dat is hier ook zo, maar het is alles ingebed in de liefde van de Vader voor de Zoon. Het is niet ‘slechts’ een atmosfeer, het gaat om Goddelijke Personen. Je bent nu al in verbinding gebracht met de Vader en de Zoon en Hun liefde omsluit nu ook jou. Ik weet niet of er iets denkbaar is wat groter is.

Lees nog eens Kolossenzen 1:10-13.

Verwerking: Ga na welke zegeningen Paulus hier allemaal heeft opgenoemd. Dank de Vader voor elke zegen.

De heerlijkheid van de Zoon

Ko 1:14. Alle voorgaande zegeningen zijn mogelijk gemaakt door de Heer Jezus. Je kon alleen uit de macht van de duisternis gered worden door “verlossing”. Verlossing is niet alleen een daad van macht. Verlossing kon alleen gebeuren door het betalen van een losprijs. De Heer Jezus heeft aan het kruis met Zijn bloed voor jouw verlossing betaald (1Pt 1:18). Hij gaf Zijn leven (Mt 20:28). Hierdoor ben je Zijn eigendom geworden (1Ko 6:20). Alles wat we nu nog met ons leven voor onszelf doen, stelen we van Hem, want wij zijn helemaal van Hem.

Er is nog een geweldig gevolg van de prijs die Hij betaalde en dat is “de vergeving van de zonden”. Al jouw zonden zijn vergeven! Ben je je dat misschien nog niet bewust? Je bent vrij, maar je hebt het gevoel dat er toch nog een schuldenlast op je drukt. Je mag vrij zijn en toch ga je nog zuchtend je weg? Wees gerust – ook dat probleem is door het bloed van de Heer Jezus volkomen opgelost. Je zonden zijn vergeven, ze zijn weg, voor eeuwig verdwenen van voor Gods aangezicht. Hij ziet ze niet meer en gedenkt ze niet meer. Twijfel je daar nog wel eens aan? Luister dan naar het getuigenis van de Schrift: “En het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1Jh 1:7b).

Verlossing en vergeving zijn door God gegeven en door Christus bewerkt. Hierdoor kan elke lastige vraag die bij je kan opkomen of die jou kan worden gesteld, afdoende beantwoord worden. Ik denk dan aan mensen die jou het recht op het erfdeel willen betwisten. Of dat je misschien jezelf onbekwaam acht om de zegen ervan te genieten. Je mag het zeggen, in nederigheid, maar toch ook blijmoedig en met zekerheid, dat je verlost bent en vergeving van je zonden hebt ontvangen.

Je bent in staat om je ten volle met ‘de Zoon van Zijn liefde’ bezig te houden. Als je de Vader aan het danken bent, kom je automatisch bij de Zoon (Jh 5:23). Je zou kunnen zeggen dat de Vader de bron van alle zegen is en dat de Zoon het kanaal is waardoor alle zegen tot je komt. De Zoon heeft alle plannen uitgevoerd, ten koste van Zichzelf. Het gaat hier om lofprijzing. Dank de Vader, Die de bron van alle zegen is. Dank de Zoon van Zijn liefde, door Wie alle zegen naar je toe komt.

Ko 1:15. En Wie is die Zoon van Zijn liefde, Die deze zegeningen voor ons heeft opengesteld? De apostel gaat de Heer Jezus hierna voorstellen, niet alleen om je hart te verkwikken, maar om het te vullen, zodat er voor niets anders meer plaats is. Hij vertelt achtereenvolgens

1. Wie Christus is in Zichzelf,

2. Wie Hij is in de werken die Hij heeft volbracht en

3. Wie Hij is in de Zijnen.

“Hij is het Beeld van … God”, dat betekent de vertegenwoordiger, de representant, van God. Hij alleen kan dat zijn omdat Hij Zelf God is. Het houdt de volkomen gelijkheid van de Zoon met de Vader in, in Zijn Wezen, Zijn natuur en Zijn bestaan als de Eeuwige (Jh 14:9; Jh 1:18). Alleen door Hem kunnen we God, Die ‘onzichtbaar’ is, zien en leren kennen.

Hij is ook “[de] Eerstgeborene van [de] hele schepping” (vgl. Rm 8:29; Hb 1:6; Op 1:5). Dat wil niet zeggen dat Hij van alle mensen het eerst geboren is. Het duidt de boven allen verheven plaats van de Zoon aan. Het geeft de rangorde aan.

De Heer Jezus is geen schepsel. Hij is niet de ‘eerstgeschapene’. Hij gaat al het geschapene te boven. Hij is namelijk de Schepper. Hij is de Eerstgeborene omdat Hij alle dingen geschapen heeft. Als de Schepper intreedt in Zijn eigen schepping door als Mens geboren te worden, kan het niet anders of Hij moet de Eerstgeborene zijn. Hij is het Hoofd van de schepping.

Ko 1:16. Van de drie personen van de Godheid wordt de schepping altijd aan de Zoon toegeschreven (Jh 1:3; Hb 1:1-2). Alles wat er is in de hemelen en op de aarde, dat is in het heelal, zowel in zijn zichtbare als in zijn onzichtbare vorm, dankt zijn bestaan aan Hem.

De tronen, heerschappijen, overheden en machten lijken aanduidingen te zijn voor verschillende engelenmachten (Ef 6:12; 1Pt 3:22). Hoe indrukwekkend die engelenwereld ook mag zijn, de heerlijkheid van de Zoon Die hen geschapen heeft, is oneindig veel groter. De hele engelenwereld wordt opgeroepen Hem te aanbidden en staat Hem ten dienste (Hb 1:6-7).

Hij heeft hen geschapen in de kracht die Hem eigen is, “in Hem”, Hij heeft het persoonlijk gedaan, “door Hem”, en Hij heeft het tot Zijn eigen eer gedaan, “tot Hem”. Hij is de oorsprong, de werkzame kracht en het doel van de schepping. Dit sluit elke aanbidding van iets of iemand anders uit.

Ko 1:17. De woorden “Hij is vóór alle dingen” brengen tot uitdrukking dat Hij de eeuwige Zoon is, de eeuwig Zijnde, Hij is van vóór de schepping. Hij heeft een eeuwig voorbestaan. Hij staat buiten de schepping, Hij maakt er geen deel van uit, Hij is Zelf geen schepsel. Dat laat Hij ook zien door alles door Zijn eigen kracht te bewaren (Hb 1:3). Hij heeft alles niet alleen doen ontstaan, maar ook het huidig bestaan is aan Hem te danken. Planeten beschrijven hun voorgeschreven baan alleen omdat Hij hun die gewezen heeft en hen daarin houdt. Zou Hij Zijn hand één ogenblik terugtrekken, dan was het afgelopen met de wereld.

Ko 1:18. Na Zijn heerlijkheid als Hoofd van de schepping spreekt Paulus in dit vers over een tweede hoofdschap van de Heer Jezus. Je zou kunnen zeggen dat, zoals Hij Hoofd is van de eerste of oude schepping, Hij ook Hoofd is van de nieuwe schepping. ‘Hoofd’ staat voor gezag en heerschappij en ook voor leven en groei. Dat geldt ook voor de nieuwe schepping, voor de gemeente. Die dankt haar bestaan aan Hem. Hij is het begin, de oorsprong ervan (Op 3:14). Hij is in absolute zin het begin van alles, terwijl en omdat Hij Zelf zonder begin is.

Er is wel een groot verschil tussen de wijze waarop de eerste schepping tot stand is gekomen en de wijze waarop de tweede is ontstaan. De eerste is ontstaan door het woord van Zijn macht (Gn 1:4; 6; 9; 11; 14; 20; 24; Ps 33:6; 9). Om Hoofd van de nieuwe schepping te worden, moest Hij Mens worden en in de dood gaan, om daaruit weer op te staan.

De opstanding van de Heer Jezus is het nieuwe begin voor God. Daardoor is de gemeente, hier als lichaam aangeduid, ontstaan. Je kunt het vergelijken met de manier waarop Eva uit Adam werd gevormd. God legde Adam in een doodsslaap. Tijdens die doodsslaap nam God een rib uit zijn lichaam en bouwde die tot een vrouw. Toen Adam haar zag, zei hij: “Deze is ditmaal been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees!” (Gn 2:21-23). Paulus past dit toe op Christus en de gemeente (Ef 5:30). De gemeente is het lichaam van Christus en Christus is het Hoofd ervan. Hij bestuurt het lichaam en geeft het wat het nodig heeft.

De Heer Jezus heeft niet alleen de eerste plaats in de eerste of de oude schepping; ook in de nieuwe schepping is Hij Hoofd en Eerstgeborene. In de nieuwe schepping is Hij “[de] Eerstgeborene uit de doden”. Dat wil niet zeggen dat Hij de eerste is Die uit de doden opstond. Er zijn al eerder mensen uit de doden opgestaan, maar ook hier is Hij de Eerstgeborene omdat Hij de voorrang heeft boven ieder ander die uit de doden is opgestaan of nog zal opstaan.

Hij is de Eerste omdat Hij bij Zijn opstanding levend is geworden tot in alle eeuwigheid (Op 1:18). Hij is door de opstanding in een andere wereld binnengegaan. Door dat te doen heeft Hij die wereld ook voor anderen geopend. Zijn opstanding zal worden gevolgd door de opstanding van allen die in Hem geloven. Het bijzondere van deze positie is, dat Hij door Zijn opstanding “in alle dingen de eerste plaats” inneemt als Mens.

Als God heeft Hij de heerlijkheid van de Schepper, maar Hij is Mens geworden om als Mens in de dood te kunnen gaan. Als Mens is Hij opgestaan uit de dood en als Mens is Hij naar de hemel gegaan. Hij is Mens geworden om het tot in eeuwigheid te blijven. Dat maakt Zijn heerlijkheid niet minder, het maakt die juist groter.

Ko 1:19. Dat blijkt wel uit de woorden van dit vers: “Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen.” In de Heer Jezus – want Hij is die ‘Hem’ – woont de drie-enige God met vreugde. Dat was zo toen Hij op aarde kwam, toen Hij Gods werk deed, en ook toen Hij daarna naar de hemel terugkeerde. God Zelf is in al Zijn Volheid, zonder enige beperking, in de Persoon van Christus geopenbaard. In Hem is de drie-enige God betrokken bij het nieuwe begin. Hoe groot is Zijn heerlijkheid!

Lees nog eens Kolossenzen 1:14-19.

Verwerking: Welke heerlijkheden van de Heer Jezus heb je in dit gedeelte ontdekt?

Verzoening en bediening

Je hebt in de voorgaande verzen gezien dat de heerlijkheid van de Zoon in twee soorten hoofdschap is voorgesteld:

1. Zijn hoofdschap over de schepping en

2. Zijn hoofdschap in de opstanding.

Je krijgt nog meer heerlijkheden te zien die ook in verbinding staan met de oude schepping enerzijds en met de nieuwe schepping of opstanding anderzijds.

Zo zijn er ook twee verzoeningen:

1. één van de schepping en

2. één van de heiligen (gelovigen) die de gemeente vormen (Ko 1:20-22).

Er zijn ook twee bedieningen die uit Hem voortkomen:

1. de bediening van het evangelie dat gepredikt wordt in de hele schepping en

2. de bediening van de gemeente (Ko 1:23-25).

Ko 1:20. Eerst lezen we over de verzoening van alle dingen ofwel van de schepping. Verzoening is het tot stand brengen van een verhouding van vrede waar eerst vijandschap was (Rm 5:10). Door de zonde is er vijandschap ontstaan tussen de mens en God. In zijn zonde heeft de mens de schepping met zich meegesleept. De schepping staat nu nog onder de heerschappij van de satan (Jh 12:31).

Door Zijn werk op het kruis heeft de Heer Jezus satans macht verbroken. De zonde zal van de wereld worden weggenomen op grond van dat eens voor altijd volbrachte werk (Jh 1:29; Hb 9:26). Het volle resultaat van het werk van Christus zullen we zien als Hij Zijn heerschappij openlijk zal uitoefenen. Voor God en voor het geloof heeft Hij die heerschappij nu al (Mt 28:18; Hb 2:8-9).

Nu alles is weggenomen wat storing veroorzaakte, kan er vrede komen. Die vrede is gemaakt op het kruis en zal in het vrederijk en in de eeuwigheid genoten worden. Het wordt de verademing van alles wat nu zucht (Rm 8:22) onder de boze, verderf bewerkende macht van de zonde onder de regie van de satan.

De vrede is gebaseerd op “het bloed van Zijn kruis”, dat is het kruis van Christus. Op het kruis stortte de Heer Jezus Zijn bloed. Omdat dit het bloed van het vlekkeloze en onbesmette Lam is, door Petrus “kostbaar bloed” genoemd (1Pt 1:19), is deze basis onaantastbaar en behoudt eeuwig zijn waarde. Je kunt het zo zeggen: de basis van de verzoening is gelegd door het bloed van de Heer Jezus, de verzoening van de dingen op aarde en in de hemel met God is nog toekomstig.

Met de verzoening van alle dingen wordt natuurlijk niet de verzoening van onbekeerde mensen bedoeld, ook niet van de satan en zijn demonen. Zij worden niet verzoend, maar onderworpen aan Christus (Fp 2:10). Het gaat om de “dingen” op de aarde en in de hemelen, de stoffelijke wereld. De leer van de alverzoening is een ernstige dwaalleer en leugen van de satan. [Zie het boekje Verzoening, de dwaling van de ‘algemene verzoening’ en de dwaalleer van de ‘alverzoening’ weerlegd op https://www.oudesporen.nl/artikelen.php?id=1796.]

Ko 1:21. De verzoening van alle dingen laat nog even op zich wachten. Wel zijn er mensen die al verzoend zijn, waartoe ook jij behoort. Prijs de Heer daarvoor! Jij hebt in het geloof je hand gelegd op het bloed van Christus als ook voor jouw zonden gestort. Voordat je geloofde, stond je buiten de verzoening, je was er “vreemd aan”, je was de verzoening zelfs “vijandig gezind”. Dat kwam tot uitdrukking in de “boze werken” die je deed.

Ko 1:22. Om je te kunnen verzoenen moest de Heer Jezus Mens worden. Hij heeft “in het lichaam van Zijn vlees” jouw zonden op het kruis gedragen (1Pt 2:24). Zijn dood is het zekere bewijs dat Hij Gods oordeel over jouw zonden kreeg. De dood is namelijk het loon van de zonde (Rm 6:23). Tegelijk vond echter verzoening plaats door de dood van Christus. Zijn dood is de zekere grondslag waarop de verzoening rust.

Het gevolg is dat je in de gunst van God staat. Hij ziet je als “heilig”, dat is volmaakt geschikt voor Zijn tegenwoordigheid. Er kan niets meer op je worden aangemerkt. Er kan geen enkele klacht tegen je worden ingebracht die enige kans van slagen heeft. God, mensen en de satan kunnen niets vinden waarop een vinger gelegd kan worden. De dood van Christus heeft in alles voorzien.

Christus plaatst jou “voor Zich” als het volmaakte resultaat van Zijn volmaakte werk in het volmaakte licht van God op een wijze waarop geen enkele smet geworpen kan worden. Aan de rechtvaardige eisen van God is door het verzoeningswerk van Christus volkomen voldaan, zodat er geen enkele vraag naar de rechtmatigheid ervan kan worden opgeworpen.

Ko 1:23. Na de zekerheden die het geloof biedt, komt er een “als”. Dat lijkt het voorgaande onzeker te maken, alsof het toch van onze inspanning zou afhangen om er deel aan te hebben en te houden. De kracht van dit ‘als’ is echter dat daardoor het kaf van het koren wordt gescheiden. Het doel ervan is het geloof te bemoedigen en de zelfbewuste naamchristen te veroordelen.

Een naamchristen is iemand die alleen maar met de mond belijdt christen te zijn. Hij is nooit met berouw over zijn zonden tot God gegaan. Hij heeft nooit in geloof de kracht van het bloed van Christus voor de vergeving van zijn zonden aanvaard. Je hebt alleen deel aan de voorgaande zegeningen als je geloof echt is, als je werkelijk de Heer toebehoort. Daarop mag je volmondig ‘ja’ zeggen. Je zult het bewijs daarvan leveren doordat je “blijft in het geloof” dat in het evangelie tot je is gekomen en dat je hebt aangenomen.

Wat Paulus hier zegt, is dan ook niet bedoeld om je alsnog aan het twijfelen te brengen. Het is juist bedoeld om je te bemoedigen. Je bent het toch helemaal met hem eens dat geloof blijkt uit het vasthouden eraan, juist als er tegenstand komt? Je krijgt in je geloof met tegenstand te maken, zowel door vijandschap van mensen als door vleierij van dwaalleraren.

Als je geloof echt is, ben je “gegrond en vast”. Je laat je niet “afbrengen van de hoop van het evangelie”. Als je geloof niet echt is, val je door de mand. De ‘hoop van het evangelie’ is niet de hoop om gered te worden door het evangelie, maar is Christus. Het evangelie is niet de samenvatting van een aantal regels die je moet houden; de inhoud van het evangelie is een Persoon. Als je door het geloof met Hem verbonden bent, zul je niets willen toelaten dat je zicht op Hem vermindert of wegneemt. Dit verlangen naar Hem is bij iedereen aanwezig die Hem in waarheid liefheeft. Ik twijfel er niet aan dat dit ook bij jou zo is. Dit evangelie heb jij gehoord, net zoals de Kolossenzen het hebben gehoord (Ko 1:6).

Van dit evangelie is Paulus een dienaar geworden. Het terrein van zijn dienst is de hele schepping. Het evangelie is wereldwijd geldig en universeel van toepassing (Mt 28:19; Mk 16:15; Hd 1:8). Zijn dienst is speciaal gericht op alle volken die er “onder de hemel” zijn (vgl. Gl 2:7), hoewel hij zeker de Joden niet uitsluit. In zijn liefde voor hen richtte hij, als hij ergens kwam, juist het eerst het woord tot hen (Hd 13:45-46; Rm 1:16). Maar het evangelie is niet beperkt tot de grenzen van Israël. Het strekt zich uit tot de einden van het aardrijk (Hd 1:8).

‘De hele schepping die onder de hemel is’, is het terrein van Paulus’ dienst. Hier zie je een verbinding met het hoofdschap van Christus over de schepping. Dit hoofdschap, zo heb je gelezen, betreft alle dingen in de hemelen en op de aarde. Dat geeft tegelijk aan dat er een verschil is met het evangelie. Dat het evangelie niet in de hemel, maar op aarde wordt gepredikt, wordt aangetoond door de woorden “die onder de hemel is”. Het evangelie wordt tot mensen op aarde gericht, niet tot engelen in de hemel.

Ditzelfde verschil heb je gezien bij de twee aspecten van de verzoening. De verzoening van alle dingen wil niet zeggen dat alle mensen verzoend worden. Alleen die mensen worden verzoend die in de Heer Jezus geloven. Dit gebeurt op hetzelfde moment dat ze hun zonden belijden en geloven dat Zijn bloed ook hun zonden voor God bedekt.

Paulus is een dienaar van het evangelie geworden. De Heer Jezus heeft hem in die bediening gesteld (1Tm 1:12). Vóór die tijd was hij een lasteraar, een vervolger van de gemeente (1Tm 1:13). Nu is hij zowel een prediker als een leraar (1Tm 2:7). Hij predikt het evangelie aan alle mensen en hij onderwijst hen die tot geloof zijn gekomen en daardoor tot de gemeente behoren. Zijn dienst aan de gemeente komt in de volgende verzen aan de orde.

Lees nog eens Kolossenzen 1:20-23.

Verwerking: Wat leer je in deze verzen over de verzoening?

Copyright information for DutKingComments