Colossians 4:7-13
Woord, vertroosting
Ko 4:6. Bij het ‘wandelt in wijsheid’ (Ko 4:5) gaat het om je gedrag. Bij het “laat uw woord altijd in genade zijn, met zout besprengd”, gaat het om wat je zegt. Uit je manier van spreken en de inhoud van je woorden zal tot uiting moeten komen dat je zelf genade ontvangen hebt. Het bewustzijn van genade zal in je woorden doorklinken. Je hoorders zullen er een uitnodiging in horen om die genade aan te nemen, om te gaan behoren tot hen ‘die binnen zijn’ en niet langer te behoren tot hen ‘die buiten zijn’.“In genade” wil zeggen dat je spreken vriendelijk en mild is. Het moet ook “met zout besprengd” zijn. Dat voorkomt dat je maar wat zwetst, of dat er irritatie in je woorden schuilgaat (Pr 12:10; Js 50:4; Sp 15:23). Het voorkomt ook dat je je populair wilt uitdrukken om te proberen aantrekkelijk te zijn voor hen die buiten zijn. Deze manier van afdalen tot het niveau van de wereld trekt de ongelovige niet aan. Hij zal je eerder als een van hen zien, dan dat het uitnodigt de wereld vaarwel te zeggen en christen te worden.Zout is een middel dat het bederf tegengaat. Waar zout is, kan het bederf niet komen. Zó moeten je woorden zijn. Het gaat erom dat je woorden enerzijds de uitnodiging van de genade vertolken en anderzijds ontoegankelijk zijn voor het verderf van de wereld.Je woorden worden hier gezien als een reactie op wat anderen zeggen of doen. Dat ligt opgesloten in het begrip ‘antwoorden’. Het is niet de bedoeling overal op te reageren. Denk niet dat je verplicht bent overal je mening over te laten horen. Zwijgen kan een wijs antwoord zijn. Het is ook niet de bedoeling dat jij het goede antwoord op alle dingen hebt. Soms is het wijs om te zeggen dat je het niet weet. Dat is ook een antwoord. Vaak is het wijs om te zeggen dat je geen woorden hebt die passend zijn voor de situatie omdat je zelf iets dergelijks niet hebt meegemaakt.Daarom staat er ook niet ‘wát u iedereen moet antwoorden’, maar ‘hóe’. Dat houdt gepaste taal in waarmee de vragensteller het passende antwoord krijgt (1Pt 3:15). Iedereen is anders, daarom is een passend antwoord voor ieder ook anders. Hoe je moet antwoorden, is niet in een schema te zetten dat door alle mensen en in alle omstandigheden gebruikt kan worden (vgl. 1Ko 9:22).Ko 4:7. Na deze algemene vermaningen begint Paulus aan de slotwoorden van zijn brief. Die bevatten enkele mededelingen over zijn eigen omstandigheden en groeten aan met name genoemde personen. Hij wil hun laten weten hoe het met hem gaat en verlangt er ook naar te weten hoe het met hen gaat. Tychicus is iemand die aan Paulus’ verlangens kan voldoen.Wat hij van Tychicus zegt, zou van iedere gelovige gezegd moeten kunnen worden. “Geliefde broeder en trouwe dienaar en medeslaaf in de Heer” zijn ‘titels’ die heel wat meer waard zijn dan allerlei theologische of wetenschappelijke titels die mensen kunnen behalen of geven. De laatste soort titels zeggen iets over iemands verstand, ze zeggen niets over iemands liefde, geestelijke gezindheid, zijn dienstbaarheid of bekwaamheid.Ko 4:8. Doordat deze ‘titels’ in verbinding met de Heer, “in [de] Heer”, staan, wil dat zeggen dat Tychicus in zijn omgang met de medegelovigen de Heer Jezus laat zien. Dat zullen de Kolossenzen tot hun vreugde wel merken als hij bij hen komt. Hij zal hun vertellen over de omstandigheden van Paulus en Timotheüs. De bedoeling van Paulus is niet dat zij daardoor meer medelijden met hem zullen hebben. Hij doet zijn mededelingen niet voor zichzelf, maar voor de Kolossenzen. Die zitten in zorg over hem. Door wat Tychicus hun zal vertellen, zullen ze van die zorg worden bevrijd. Ze zullen vertroost worden.Ko 4:9. Er zal nog iemand met Tychicus meekomen, namelijk Onésimus. Daardoor zullen de mededelingen over Paulus’ omstandigheden boven alle twijfel worden verheven. Onésimus komt ook uit Kolosse, hij is “[een] van u”. Uit de warme aanbeveling van deze weggelopen slaaf – zie de brief aan Filémon – blijkt het vertrouwen dat Paulus in hem heeft. De apostel vertrouwt tevens dat hij de Kolossenzen van dienst zal zijn.Onésimus moet overigens terug naar Filémon en heeft de brief aan Filémon bij zich die we ook in de Bijbel hebben. Daarover zegt Paulus hier niets. De zonde van Onésimus betreft een aangelegenheid tussen Filémon en Onésimus. Paulus weet zaken te scheiden die gescheiden moeten worden afgehandeld.Onésimus is door de dienst van Paulus tijdens zijn gevangenschap tot bekering gekomen (Fm 1:10). Hij kent daardoor de omstandigheden van Paulus. Daarom kan hij de mededelingen die Tychicus doet, ondersteunen met zijn getuigenis. Zo wordt hij direct ingezet in de dienst voor de Heer.Lees nog eens Kolossenzen 4:6-9.Verwerking: Op welke manieren kun je volgens dit gedeelte een getuige zijn?Groeten
Paulus heeft aan Tychicus gevraagd om de Kolossenzen te laten weten hoe het met hem gaat. Nu gaat hij de Kolossenzen de groeten overbrengen van gelovigen die hem gevraagd hebben dat te doen. Het zijn er zes in totaal. Drie ervan zijn van Joodse afkomst, “uit [de] besnijdenis”; de andere drie zijn van niet-Joodse afkomst. Het overbrengen van de groeten toont dat deze broeders zich evenals Paulus verbonden weten met de Kolossenzen en dat zij delen in zijn zorg voor hen. Dat Paulus hun groeten overbrengt, is een bewijs dat zij een ondersteuning voor zijn werk zijn. Groeten zijn dan ook meer dan een formaliteit. Het doen van de groeten geeft uiting aan een band die er is en die men waardeert.Ko 4:10. Paulus waardeert iedere dienaar die met hem heeft samengewerkt. Aristarchus noemt hij “mijn medegevangene”. Zo was hij samen met Paulus op het schip dat hem als gevangene naar Rome bracht (Hd 27:2). De aanwezigheid van deze man in zijn moeilijke omstandigheden betekende troost (Ko 4:11) voor Paulus. Het is inderdaad een troost als er iemand bij je komt als je het moeilijk hebt, gewoon om bij je te zijn.Met Markus heeft Paulus ook een bijzondere band. Deze Markus is “de neef van Barnabas”. Dat zegt Paulus niet zomaar. Markus is namelijk een keer de oorzaak geweest van een scheiding tussen Barnabas en Paulus. Als je de gedeelten in het boek Handelingen leest waar de naam van Markus voorkomt, kun je zijn geschiedenis wel reconstrueren (Hd 12:12; 25; Hd 13:13; Hd 15:37-39).Paulus wilde Markus niet meenemen op de reis die hij samen met Barnabas zou maken. Markus was namelijk bij een eerdere gelegenheid meegereisd, maar was op een gegeven moment niet verder meegegaan. Je moet op medewerkers kunnen vertrouwen. Voor Barnabas was het eerdere falen van Markus geen reden om hem niet mee te nemen. Nu wordt de mogelijke reden gegeven waarom Barnabas voor Markus koos: het is zijn neef.Er moet inmiddels bij Markus een omkeer zijn gekomen, mogelijk door de herderlijke zorg van Barnabas. Paulus acht hem nu waardevol voor de dienst (2Tm 4:11). Hij heeft de Kolossenzen al geïnformeerd over Markus en spoort hen aan hem te ontvangen.Ko 4:11. De naam Jezus, Justus, komt in de brieven van Paulus alleen hier voor. ‘Jezus’ is een naam die toen veel voorkwam. Ook vandaag wordt deze naam in sommige landen nog gegeven. Hij zal wel Justus zijn genoemd omdat hij en zijn medechristenen het niet gepast vonden dat hij dezelfde naam droeg als de Zoon van God.Het is goed mogelijk dat de drie zojuist genoemde mannen, voordat zij tot geloof in de Heer Jezus kwamen, een andere verwachting van het koninkrijk gehad hebben. Als ze Godvrezende Joden waren geweest, zullen ze ernaar hebben uitgezien dat de Messias Zijn rijk in heerlijkheid ging oprichten. Maar door hun bekering hebben ze begrepen dat het koninkrijk van God nog niet openbaar is en weten ze ook wat het koninkrijk inhoudt in zijn huidige vorm (Rm 14:17). Hun medewerking “voor het koninkrijk van God” betekent voor Paulus troost, of ‘vermindering van pijnen’, zoals het Griekse woord letterlijk wil zeggen.Ko 4:12. Ook Epafras laat de Kolossenzen groeten. Paulus noemt Epafras “een slaaf van Christus
Copyright information for
DutKingComments