‏ Deuteronomy 13:1-4

Inleiding

Het belangrijke thema vanaf Deuteronomium 12 is de plaats die de HEERE heeft uitgekozen om daar te wonen. Dat is voor Israël een gebouw, namelijk de tempel, en een stad, namelijk Jeruzalem. Voor de gemeente is dat geen gebouw of een groep, maar betreft het de geestelijke grondslag waarop gelovigen, die de gemeente vormen, samenkomen en waaraan de Heer Jezus Zijn tegenwoordigheid verbindt door in hun midden te komen.

Een belangrijk kenmerk is dat eerst moet worden weggeruimd wat niet van God is. Dan kan er gezocht worden. Als ze dan die plaats gevonden hebben, zal opnieuw het gevaar opkomen dat de afgoderij weer binnen wil dringen. Dat staat in de laatste verzen van Deuteronomium 12. Er moet niet worden gevraagd naar de goden van de volken (Dt 12:29-32).

Hoe vaak heeft God al in dit boek voor afgodendienst gewaarschuwd! Afgoderij is een wezenlijke aanval op God en de betrekkingen die Hij met Zijn volk heeft. Elke waarschuwing ervoor verhoogt de verantwoordelijkheid van het volk. Afgoderij is alles wat de Heer Jezus en Zijn gezag, Zijn Woord, terzijde stelt of andere dingen ernaast stelt die een hogere plaats krijgen. Hoe vaak heeft God ons al voor bepaalde zonden gewaarschuwd die de Heer Jezus terzijde stellen?

Deuteronomium 13 sluit direct aan op de laatste verzen van het vorige hoofdstuk. We lezen in dit hoofdstuk over drie vormen van afgoderij:

1. In de Dt 13:1-5 gaat het over een geval van openlijke misleiding. Dit kan gebeuren doordat iemand met tekenen en wonderen het volk van de HEERE achter zich aftrekt om andere goden te gaan dienen.

2. In de Dt 13:6-11 gaat het niet via openlijke prediking, met tekenen en wonderen, maar betreft het een verborgen misleiding via de natuurlijke banden, familieleden. Dit is een zeer geraffineerde vorm.

3. In de Dt 13:12-18 is sprake van een collectieve misleiding. We zien hoe een hele stad door verdorven mensen van achter de HEERE wordt weggetrokken.

Openlijke verleiding tot afval

Deze vorm van misleiding en verleiding tot afgoderij kunnen we om ons heen opmerken. We zien die waar gelovigen de plaats van de Heer Jezus ondergeschikt maken aan dingen die indrukwekkender en grootser lijken dan de plaats waar de Heer Jezus in het midden is. Het zijn plaatsen waar de prediking gepaard gaat met tekenen en wonderen. Veel christenen worden daardoor misleid. Veel stromingen waar tekenen en wonderen gebeuren, maken indruk en velen nemen aan dat het van God is. Die stromingen hebben grote aantrekkingskracht.

De charismatische beweging is geen nieuwe groepering. Het laat de mensen waar ze zijn, om daar wonderen en tekenen te beleven. Het is een beweging die ernaar streeft om wondergaven binnen het bereik van alle christenen te brengen. Zo roepen zij in hun prediking en tijdschriften op tot het gebruik van tongentaal en genezing van zieken, alsof dat de opdracht van iedere christen is. Het zijn gaven die beleving geven en de persoon op de voorgrond plaatsen. Ervaring is ook vandaag belangrijker dan gehoorzaamheid aan Gods Woord.

Wat is de kracht van tekenen en wonderen volgens Gods Woord? Ze zijn bedoeld om een gesproken getuigenis van God te ondersteunen: “Hoe zullen wij ontkomen als wij zo’n grote behoudenis veronachtzamen, waarover aanvankelijk gesproken is door de Heer en die aan ons bevestigd is door hen die het gehoord hebben, terwijl God bovendien meegetuigde zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van [de] Heilige Geest naar Zijn wil” (Hb 2:3-4).

De satan kan tekenen en wonderen nadoen. Dat zal hij in het bijzonder in de eindtijd doen (2Th 2:9; Op 13:14). Aangezien we daarin leven, zien we in toenemende mate wonderen en tekenen om ons heen. De Heer Jezus heeft ervoor gewaarschuwd: “Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en grote tekenen en wonderen geven om zo mogelijk ook de uitverkorenen te misleiden” (Mt 24:24).

Waar tekenen en wonderen gebeuren om de tekenen en wonderen zelf en niet om het gepredikte Woord van God te ondersteunen, moet zeer argwanend gekeken worden naar de oorsprong. In de begintijd is het Woord van God nog niet compleet. Dan worden tekenen en wonderen gegeven tot bevestiging ervan, wat inhoudt dat ook dan het geschreven Woord bovenaan staat. Dat is niet zo in de moderne charismatische beweging.

Een droom kan van God of van demonen komen. Valse profeten zijn te herkennen aan de vrucht (Mt 7:15-20). Allen die iets verkondigen naast of in plaats van de bijbelse boodschap, moeten afgewezen worden (Gl 1:8). Elke beweging die iets anders dan de Persoon van de Heer Jezus op de voorgrond stelt, is niet uit God. Waar gezegd wordt dat geloof wel mooi is, maar niet voldoende omdat er ook nog handoplegging en spreken in tongen moeten volgen, is een leugengeest aan het werk. Wie vervuld is met de Heilige Geest, zal niet over zijn vervulling spreken, maar over de Heer Jezus. Niet het teken of het wonder is doorslaggevend, maar het Woord van God.

De toetssteen van wat zich als wonderen en tekenen aandient, is luisteren naar de woorden die gepredikt worden. Als daarin een oproep tot volgen van andere goden doorklinkt, is het niet goed. We worden opgeroepen om terug te denken “aan de woorden die tevoren door de heilige profeten gesproken zijn en aan het gebod van de Heer en Heiland, door uw apostelen [verkondigd]” (2Pt 3:2). We moeten terug naar wat van het begin af is, naar “het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd” (Jd 1:3). De Heer stelt ons op de proef. Hij stelt ons ook alle middelen ter beschikking om de proef te doorstaan.

Iemand die het volk van God op een verkeerde weg brengt, moet uit het midden worden weggedaan. Het gebod om iemand uit het midden van Gods volk weg te doen komt negen keer voor (Dt 13:6; 10; Dt 17:7; 12; Dt 19:19; Dt 21:21; Dt 22:21; 22; 24; Dt 24:7). Hierin hebben we een voorbeeld van wat aan de gemeente in Korinthe wordt opgedragen. Waar in het Oude Testament iemand in een bepaald geval moet worden gedood, vindt dat in het Nieuwe Testament zijn tegenhanger in de opdracht: “Doet de boze uit uw midden weg” (1Ko 5:13b).

Er is onderscheid tussen haten van het kwaad en liefhebben van de zondaar. Met het kwaad mag geen gemeenschap zijn. Er wordt tegen ons gezegd: “En haat zelfs het kleed dat door het vlees bevlekt is” (Jd 1:23). Dat wil zeggen dat we ervoor moeten waken dat ons uiterlijk gedrag geen kenmerken van de zonde vertoont. Tegelijk houdt de Heer ons voor dat we iemand die “door een overtreding overvallen wordt”, terecht moeten brengen, maar dat wel moeten doen “in een geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf, opdat ook u niet in verzoeking komt“ (Gl 6:1). Beide zijden zijn van belang.

Israël moet de HEERE aanhangen. Hij heeft hen uit Egypte bevrijd en heeft hen tot Zijn volk aangenomen. Hij is niet alleen hun Schepper, maar ook hun Verlosser. Hij heeft hun geboden gegeven aangaande de weg die ze hebben te gaan. Dat heeft Hij niet gedaan door hen met Zijn kracht tot het gaan van die weg te dwingen, maar door hen te overreden met Zijn Woord, door Zijn argumenten te geven voor die weg. De oproep om andere goden te gaan dienen is een regelrechte belediging van Hem en een loochening van de verlossing die Hij, en geen afgod, tot stand heeft gebracht. Het is daarom ook de grootste ondankbaarheid. Als wij beseffen wat de Heer Jezus voor ons heeft gedaan, zullen we alleen Hem willen aanhangen en dienen.

Copyright information for DutKingComments