‏ Deuteronomy 30:1-5

Bekering en terugkeer naar het land

Dit hoofdstuk laat zien dat God altijd herstel kan geven. Dat geldt voor Israël en dat geldt ook vandaag voor ons, voor de gemeente. De bekering van Israël zal beginnen als ze in de verstrooiing zijn. God zal in hun hart het verlangen naar terugkeer naar Hem en Zijn land werken. Ze zullen beseffen dat ze vanwege hun zonden uit het land zijn verwijderd en dat ook met schaamte aan God belijden: “Dan zullen diegenen van u die ontkomen, aan Mij denken onder de heidenvolken waar zij gevangengenomen zijn, omdat Ik gebroken ben door hun hart, dat hoererij bedrijft, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die in hoererij achter hun stinkgoden aan gaan. Dan zullen zij van zichzelf walgen om de slechte daden die zij door al hun gruweldaden gedaan hebben” (Ez 6:9).

Een voorvervulling van de terugkeer uit de verstrooiing zien we in de dagen van Ezra en Nehemia, hoewel het daar bijna uitsluitend de terugkeer uit Babel en niet uit allerlei volken betreft. We horen in het gebed van Nehemia hoe hij voor het verstrooide Israël pleit bij God op grond van deze belofte (Ne 1:5-11). De uiteindelijke vervulling zal gebeuren op grond van Gods belofte aan Zijn Messias (Js 49:6a).

We leven in een tijd van groot verval waardoor de christenheid als geheel wordt gekenmerkt. Op het geheel staat ‘Babel’ – dat betekent ‘verwarring’ – geschreven. De gelovigen zijn in alle windrichtingen verstrooid. Maar voor allen die zich onder deze situatie voor Gods aangezicht buigen, is er terugkeer naar de verloren zegeningen mogelijk.

God heeft ons door dit bijbelboek veel willen laten zien van de zegen van het land en de plaats waar Hij woont. Het zicht op deze dingen kunnen we kwijtraken als we niet bij de Heer blijven. Maar altijd kan Hij herstel geven, zoals Mozes in Dt 30:2 zegt. Herstel kan de zaak zijn van de enkeling, maar het kan zich uitbreiden. God wil Zijn hele volk vergaderen rondom Zichzelf. Er is herstel ook van het land.

Bij die zegen van het land hoort een besneden hart (Dt 30:6). De besnijdenis van het hart is een geestelijke besnijdenis (Rm 2:29). Deze besnijdenis kan alleen gebeuren in verbinding met het werk van Christus (Ko 2:11). Voor Israël betekent het de erkenning dat wat de eigen verantwoordelijkheid betreft, elke zegen hopeloos verloren is.

Alleen bij iemand die besneden van hart is, is er liefde tot God. Dan richten hart en ziel van de mens zich op God en krijgt hij oog voor de verborgen dingen. Dat gebeurt als God in genade aan het werk gaat, waar de mens alles in zijn werken heeft verdorven. God werkt de overtuiging daarvan in de harten. De besnijdenis die Hij verricht, is het brengen tot zelfoordeel en het innemen van de plaats van genade. Die houding wordt door Hem met zegen beantwoord.

Het eerste gevolg van een dergelijke oprechte en diepgaande bekering is liefde voor de HEERE, hun God, en dat met hun hele wezen. Dat is tegelijk het uitgangspunt en motief voor hun leven. Een tweede gevolg is dat ze een overvloediger zegen van de HEERE zullen krijgen dan ze zijn kwijtgeraakt. Wat hun vijanden betreft, die zullen omkomen door de plagen die eerst over het volk zijn gekomen.

Bij bekering doet God voor Zijn volk alles ten goede keren. Bij de verstokte vijanden van Zijn volk doet Hij alles ten kwade keren. Op een volk dat of een persoon die zich bekeert, rust Gods welgevallen. Zij behagen Hem omdat zij Hem Zijn plaats geven en zij tegenover Hem hun juiste plaats innemen. Er is harmonie ontstaan. De volgende verzen laten zien hoe dat is gebeurd.

Copyright information for DutKingComments