‏ Ecclesiastes 3:10

God geeft de mensenkinderen bezigheid

Door de wisseling van tijdsperioden met hun gebeurtenissen die in de vorige verzen zijn beschreven, is het voordeel van het werk dat een mens zwoegend verricht, niet te zien (Pr 3:9). Alles overkomt hem, hij heeft nergens invloed op. Al zijn inspanningen veranderen niets aan de veranderlijke aard van de dingen. Hij denkt dat er een tijd van planten is aangebroken, maar spoedig blijkt dat het geplante weer moet worden uitgetrokken. Zo gaat het met al die verschillende tijden die er in zijn leven zijn. Een mens gaat onverwachts van de ene situatie naar de andere over.

In Pr 3:10 betrekt de Prediker God in zijn waarnemingen. Even kijkt hij boven de zon. Niet dat zijn waarnemingen er ook maar enigszins door veranderen. Hij wijst op God als de oorsprong van alle verschillende tijden en bevestigt daarmee dat niets de onveranderlijke raad van God ten aanzien van de tijden en gebeurtenissen kan beïnvloeden. Als dat besef doordringt, is er tenminste nog enige verklaring te geven aan het bestaan, hoewel die verklaring niet direct iets is om vrolijk van te worden. De bezigheid die God heeft gegeven, maakt moe.

Dit pessimisme wordt door de Prediker ongedaan gemaakt in Pr 3:11. Hij wijst op de schoonheid van alles wat God heeft gemaakt. Het mooie van wat God heeft gemaakt, is op de tijd die bij dat mooie past zichtbaar geworden. Het gebeurt niet vroeger of later dan het zou moeten zijn, want elk bestanddeel sluit aan op het geheel van Gods werk.

Het bewijs hiervan zien we in het scheppingsverslag in Genesis 1. Elke nieuwe dag voegt iets toe aan de vorige, en wanneer de schepping is afgerond, kan er worden gezegd: “En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed” (Gn 1:31). God heeft aan alles zin en doel gegeven. Alles past voortreffelijk in het geheel van Zijn plan. We beseffen dat, zonder de draagwijdte er ook maar bij benadering van te zien.

De mens kan nooit het geheel overzien van wat God heeft gemaakt. Hij kan nooit genoeg afstand nemen om in één oogopslag “van het begin tot het eind” te overzien wat Gods bedoeling met Zijn schepping is. Dat moet ons klein maken, niet aanmatigend, en daarom ook moeten we niets vóór de tijd oordelen. We moeten geduldig wachten op de volledige ontvouwing van wat ons nu nog ingewikkeld en raadselachtig voorkomt.

Dat Hij “de eeuw” in ons hart heeft gelegd, wil zeggen dat wij het besef hebben van de duur van een bepaalde tijdsperiode en van de kenmerken van die bepaalde tijdsperiode. We hebben het vermogen om dat te leren zien in het licht van de eeuwigheid. We kunnen nadenken over het verloop van de gebeurtenissen en zoeken naar de zin ervan. Dat zal ervoor kunnen zorgen dat de dingen ons dienen en wij niet de dingen gaan dienen.

De christen weet dat alle dingen hem toebehoren: “want alles is van u” (1Ko 3:22-23). Hij heeft er nog niet de feitelijke zeggenschap over, maar hij is verbonden met Christus Die dat wel heeft.

Copyright information for DutKingComments