Exodus 15:13-17

Het directe gevolg voor Zijn volk

God heeft het volk door Zijn goedertierenheid verlost en hen geleid door Zijn kracht. Het vers staat in de voltooide tijd, alsof God het volk zowel heeft verlost als heeft gebracht naar Zijn heilige woning. In dit vers beluisteren we de geloofstaal van een verlost volk (vgl. Rm 8:30). Als direct gevolg van de verlossing heeft het volk een geweldig perspectief voor de toekomst. In het geloof ziet het zichzelf al aangekomen op de plaats die God ervoor heeft bedacht.

God verlost Zijn volk niet om het aan zijn lot over te laten. Hij bevrijdt Zijn volk om het daarna te brengen naar Zijn woonplaats, de tabernakel in de woestijn. Daarover gaat het tweede deel van dit boek. De verlossing en bevrijding van de zondaar zijn geen doel op zichzelf. Het zijn de noodzakelijke middelen om tot de woonplaats van God te worden. De gemeente is nu de woonplaats van God in de Geest (Ef 2:22; 1Tm 3:15).

De uitwerking op andere volken

Het is alsof Mozes zich in dit lied nu in de geest verplaatst naar het moment dat Gods woonplaats te midden van het volk is opgericht. De vijanden zien dat God Zijn doel met Zijn volk heeft bereikt. Al het handelen van God ten gunste van Zijn volk maakt grote indruk op de verbitterde vijanden van Gods volk.

In ons leven als gelovigen zal de vijand verschrikt worden als wij in geloof waarmaken dat we bij God wonen. Als God onze woning is en als wij als gemeente een woning zijn voor Hem, zal dat de vijand schrik inboezemen.

Het doel van Zijn handelen

Terwijl Mozes in Ex 15:13 spreekt over Gods woning in de woestijn, spreekt hij nu over Gods woning in het land. Er is sprake van “de berg [die] Uw eigendom [of: erfdeel] is”. Het erfdeel staat altijd in verbinding met het land. Het is ook “Uw erfdeel”, het erfdeel van God. God gaat Zijn erfdeel in bezit nemen door het Zijn volk in bezit te laten nemen. Eenmaal daar gekomen, zal Hij daar een “vaste woonplaats”, een “heiligdom” oprichten, namelijk de tempel. De verloste ziet in het geloof ook die plaats al vooruit, want hij spreekt erover als een voltooide zaak: “Dat Uw handen gesticht hebben.”

Het volk van God, de gemeente, mag bij Hem wonen. De tempel is ook een beeld van het Vaderhuis (Jh 14:2). Daar zal de gemeente tot in eeuwigheid mogen zijn. Tot die tijd stelt de tempel, evenals de tabernakel, de gemeente als woonplaats van God op aarde voor.

De tempel hoort bij een volk in het land en is een vaste woning. De tabernakel hoort bij een volk in de woestijn en is een verplaatsbare woning. Beide aspecten zijn in de gemeente aanwezig. De gemeente is een hemelse zaak. Zo wordt ze in de brief aan de Efeziërs voorgesteld. Tegelijk is ze nog op aarde, op reis door de woestijn van deze wereld. Zo wordt ze bijvoorbeeld in de eerste brief aan de Korinthiërs voorgesteld.

Copyright information for DutKingComments