Ezekiel 11:4
De leiders bedenken onrecht
Het visioen dat in Ezechiël 8 is begonnen, gaat hier nog steeds door. De Geest brengt Ezechiël naar de Oostpoort van het huis van de HEERE (Ez 11:1), waar de troonwagen van de HEERE is gaan staan (Ez 10:19). Bij de ingang van de poort zijn vijfentwintig mannen, de politieke leiders van het volk. Aan de poort is de gedachte verbonden dat het de plaats is waar recht wordt gesproken door de leiders van een stad (Ru 4:1; 11; Jb 5:4; Sp 8:3). Daar komt ook het volk samen om naar de rechters te luisteren (Jr 26:10-11). Van de leiders worden er twee met name genoemd, terwijl met nadruk wordt vermeld dat zij “leiders van het volk” zijn. De HEERE zegt tegen Ezechiël wat deze leiders bedenken en welke raad ze in de stad geven (Ez 11:2). Hij kent hun gedachten en hun woorden door en door. Hun diepst verborgen gedachten zijn een open boek voor Hem. Hij ziet ook de verborgen overleggingen van het hart (1Ko 4:5).De raad die zij geven, gaat frontaal in tegen wat God heeft gezegd (Ez 11:3). Ze zijn niet alleen zelf goddeloos en ongelovig, maar ze leiden Gods volk op zondige wegen en bewegen hen in te gaan tegen de woorden van God die Hij hun door Zijn profeten heeft laten verkondigen. Dat is hier de meest voor de hand liggende gedachte omdat wat zij zeggen, herinnert aan wat God Jeremia heeft laten zeggen over het bouwen van huizen door de ballingen in Babel. God heeft namelijk gezegd dat de ballingen wel huizen moeten bouwen in Babel (Jr 29:4-5). Daarmee geeft God aan dat de ballingen zich op een lang verblijf in Babel moeten voorbereiden. Dit woord van Jeremia wordt hier door de autoriteiten in Jeruzalem belachelijk gemaakt. Zij zeggen dat voor hen het bouwen van een huis in Babel niet aan de orde is. Jeruzalem mag dan omsingeld zijn door de legers van de koning van Babel, maar natuurlijk zal de stad niet in handen van die legers vallen. Integendeel, ze sussen het volk met de beeldspraak van een pot en het vlees. Jeruzalem, zo zeggen zij, is de pot, en wij, de bewoners, zijn het vlees. Zoals een ijzeren pot het vlees tegen het vuur beschermt, zo beschermt de stad haar inwoners. Misschien verwijzen ze ook naar wat Jeremia heeft gezien en gezegd over “een kokende pot” waarmee God het oordeel over Jeruzalem symboliseert (Jr 1:13-14). We zouden dit van deze spotters kunnen verwachten. Iemand die met God spot, kent geen grens, maar maakt alles belachelijk. Vanwege hun grote ongehoorzaamheid moet Ezechiël “tegen hen” profeteren (Ez 11:4). Het woord “profeteer” staat er twee keer en geeft de ernst van de opdracht aan. God wil hun laten weten dat Hij hun schaamteloze woorden hoort en dat Hij hen daarvoor zal straffen.
Copyright information for
DutKingComments