‏ Ezra 10:1-3

Inleiding

De verootmoediging van het vorige hoofdstuk moet leiden tot het wegdoen van het kwaad. Dat gebeurt in dit hoofdstuk.

De ontrouw beleden

Ezra belijdt zijn schuld in het openbaar (Ea 10:1). Zo wordt bekend voor wie hij pleit. Die mensen komen luid huilend naar hem toe. Na de belijdenis komt er geen profeet, zoals zo vaak is gebeurd, maar er is een antwoord van God in de harten van de schuldigen (Ea 10:2). De trouw van één man wordt door de HEERE gebruikt om anderen wakker te schudden, zodat ze hun toestand inzien.

Vóór de komst van Ezra schijnt het geweten van allen verdoofd te zijn geweest. Zelfs Jesua en Zerubbabel schijnen zich de heersende zonde niet te hebben aangetrokken. Mogelijk dat familiebelangen hierin een rol hebben gespeeld. Het lijkt er in elk geval op dat familiebelangen niet ondergeschikt zijn gemaakt aan Gods belangen. We zien dat later in dit hoofdstuk, als Sechanja stelling neemt tegen zijn vader Jehiël, die een van de overtreders is (Ea 10:26).

Het werk van Gods Geest en Zijn tussenkomst in het midden van Zijn volk worden gekenmerkt door het wegdoen van allen die niet, zoals zij, tot het volk van God behoren (Ea 10:3). Dat is al te zien bij het priesterschap in Ezra 2. Wie dat niet kan bewijzen, wordt geweerd. Het is ook te zien bij de tempelbouw in Ezra 4. Wie niet tot Gods volk behoort, mag niet meebouwen. Hier moeten zelfs vrouwen en kinderen worden weggezonden die niet van Gods volk zijn.

Men moet zich tegen elke prijs afzonderen van wat niet tot Israël behoort. Er moet radicaal worden gehandeld met de werking van het vlees en de wereldse invloeden die ons geestelijk hinderen. Het is hard om terug te komen op stappen van ontrouw en zonde. Soms ook blijven er voor de rest van het leven bittere vruchten van de zonde bestaan.

De situatie en handelwijze zoals hier wordt beschreven, geldt onder de wet. Onder de genade is van wegzenden geen sprake. Als in een huwelijk van ongelovigen één van de twee tot bekering en geloof komt, moet de ongelovige niet worden weggestuurd, maar is de ongelovige geheiligd door de gelovige (1Ko 7:10-16). Dit geldt alleen als het huwelijk is gesloten, terwijl beide partners nog ongelovig zijn. Het is niet van toepassing op het geval dat een gelovige met een ongelovige trouwt. Ook dan mag er niet worden weggestuurd, maar de gelovige begaat een zonde die hij of zij moet belijden (2Ko 6:14).

Sechanja erkent het gezag van het Woord als hij zegt: “Er zal overeenkomstig de wet gehandeld worden.” Alleen door Gods Woord ruim baan te geven zal bewerkt worden wat tot zegen is. Daarna richt hij het woord tot Ezra, dat deze zal doen wat moet gebeuren (Ea 10:4). Deze woorden moeten Ezra goed hebben gedaan. Het is een antwoord op zijn gebed.

Copyright information for DutKingComments